De Aanval van Burkel
Op 19 October 1918 waren de duitsche troepen overal in aftocht, maar de aftocht was nog geordend en geregeld.
Iederen dag, na een snellen vooruitgang, overeenkomende met wat de vijand wil verlaten, stooten onze troepen op eene nieuwe ingerichte stelling, op zijne achterhoede. Deze, wel met mitrailleusen voorzien, hebben voor opdracht tot den nacht uit te houden. Zoodoende kunnen zijne legers achteruittrekken en worden al de verkeerswegen stelselmatig vernield. Aan de cavalerie is het opgedragen deze achterhoede te verspreiden om den aftocht van den vijand te bespoedigen, om al het mogelijk voordeel uit onze overwinning te trekken en van vernieling te redden wat er nog te redden valt.
Den 19 ‘s morgens verliezen wij den vijand uit het zicht; het kanaal van Gent op Brugge lag voor ons en wij hebben verscheidene uren noodig gehad om eene brug te slaan. In het begin van den namiddag, snellen onze ruiters in volle vaart op zoek naar den vijand, ten Oosten en ten Noorden. De brigade Gidsen, ten Noorden, rukt op naar Maldegem waar zij den steenweg van Brugge op Gent moet bereiken, langswaar de troepen die de kust gaan bezetten in aftocht zijn.
De voorhoede, onder het bevel van Kolonel Jooris, bestaat uit de eerste groep van het mitrailleurseskadron van het 1e Gidsen en uit de gepantserde auto’s.
Na nauwelijks 7 tot 8 km. te hebben afgelegd valt zij, bij Burkel, reeds op den vijand. Het terrein is zeer slecht geschikt tot den aanval; de vijandelijke mitrailleurs, verborgen in het schaarhout en de ranken, zijn bijna onzichtbaar; ieder die wil naderkomen wordt weggemaaid. Alle pogingen om den weerstand te overvleugelen blijven vruchteloos, wij staan voor een onafgebroken front zonder doorgang. De voorhoede is reeds op een uitgestrekt front in den slag en kan niet vooruit; de slag duurt voort zonder veel uitslag. Eens te meer, zal de vijand den nacht zonder veel verlies kunnen bereiken.
Generaal Baron Buffin die het bevel over de brigade voert, besluit de kans te wagen. Hij kent het vurig verlangen zijner cavaleristen te bewijzen dat vier jaar loopgraven hun de traditioneele deugden van hun wapen niet hebben doen verliezen. Hij weet dat hij alles vragen mag aan deze mannen die door de overwinning begeesterd zijn en voor einddoel de bevrijding van hun vaderland beoogen.
Ook gaat hij hun het onmogelijke vragen, wat sedert Waterloo en Reischoffen, maar bijzonder sedert de mitrailleusen bestaan, eene gekheid schijnt geworden te zijn.
Het veld, met hagen en grachten doorkruist, laat geene cavaleriebeweging toe. Een enkele toegangsweg, de weg naar Burkel. Langs daar moet de aanval gebeuren in massa, maar welk een doel voor den vijand! Ook weten zij die het order kregen, de tweede groep van het 1e Gidsen, waar zij naartoe gaan; zij weten dat zij opgeofferd worden en nochtans geen enkele aarzeling. Na voor de vlag van het Regiment te hebben gedefileerd, roepende « Leve de Koning », vertrekken zij in galop naar hun noodlot; aan hun hoofd Majoor Jan Van Strijdonck, thans Generaal, en Adjudant-Majoor Graaf Francis de Meeus; deze laatste die het bevel tot den aanval had aangebracht, kon aan het verlangen niet weerstaan er deel aan te nemen en vond er den dood der voorouderlijke ruiters: te paard, de sabel hoog.
Laat ons nu onze moedige cavaleristen volgen in hun rit. In eenige stonden zijn zij op den vijand en van alle kanten knetteren de mitrailleusen. Maar door een zoo onverwachten en moedigen aanval verrast, alsmede ontredderd door het geweldig trappen van honderden paarden op den steenweg, die zij bij het vallen van den nacht enkel op het laatste oogenblik ontwaren, mikken zij te rap en slecht. Gelijk de bliksem, bijna zonder verlies, zijn onze ruiters er door. Nu hebben zij vrij veld; twee kilometers ver snellen zij vooruit en gaan binnenrukken in Burkel dat zij achter den vijand moeten bezetten.
Helaas, op het oogenblik dat zij zich aan het einde van hunne krachtsinspanning gelooven, vertoont er zich eene nieuwe rij mitrailleusen aan den boord van het dorp. Ditmaal had men ze hooren aankomen van verre; ze worden verwacht en het vuur zal juister en moorddadiger zijn. De pantserauto die den aanval voorafgaat, blijft te midden van den steenweg steken; de voerder is gedood, de banden zijn gesprongen; ruiters en paarden vallen, met kogels doorboord. Dat alles opeen vormt een onoverschrijdbaren hinderpaal. De eenen op de anderen verpletterd, in eene zelfde massa vermengd, vormen onze cavaleristen op den boord van den weg een al te gemakkelijk doel voor den vijand. Maar onze mannen verliezen het hoofd niet. De nuttelooze paarden worden verlaten en op een oogenblik zijn de cavaleristen in ‘t struikgewas aan beide kanten van den weg gesprongen en, met de sabel of het geweer in de hand, stormen zij vooruit naar de vijandelijke mitrailleusen.
Tot hunne groote verwondering vinden zij deze verlaten; de bedieners, door den stormachtigen aanval verrast, met een slechter moreel dan de onzen, verspreiden zich en zoeken hunne redding in de vlucht. Het kranig gedrag onzer dappere soldaten is beloond; met weinig verlies hebben zij de stelling veroverd die het doel was van hunnen aanval. De Duitschers hebben de vuist van den overwinnaar gevoeld. Ze weten nu dat de regelmatigheid van hunnen aftocht hun ontsnapt en er met ons te tellen valt.
Ten gevolge van dit schitterend wapenfeit heeft het 1e Gidsen de toelating bekomen den naam Burkel op zijn standaard te dragen; het werd bij legerdagorder vermeld in deze woorden:
« Om te herinneren aan den bewonderenswaardigen aanvalsgeest van dit Regiment gedurende de vervolging in Vlaanderen, en bijzonder bij den aanval van Burkel, op 19 October 1918, waar het de vijandelijke stellingen van verschillende rijen mitrailleusen heeft overhoop geworpen. »