Om het gedrag van het 3e Linie tijdens de vijandelijkheden naar waarde te kunnen schatten is het noodig te weten dat de korpsgeest van dit regiment, dat sedert meer dan 25 jaar te Oostende, de koningin der badsteden, in garnizoen lag, als « gecondenseerd » was in den persoon van eenige chefs, zooals Commandanten Den Turck, Wenis en Peellaert, die waarlijk boven de anderen uitstaken en de « voormannen », bezielers en leiders van den troep waren.
Die chefs waren West-Vlamingen die onder de uniform hun karakter van « landlieden » van Ieper, Diksmuide, Oostduinkerke, Wulveringem, Gijverinkhove hadden behouden; zoo zij nederig en eenvoudig waren, belette zulks niet dat zij uiterst beslagen en ervaren waren in het militaire vak, zoodanig dat er in het regiment nooit iets gedaan werd, zonder dat die officieren verzocht werden hun advies te geven. Bijna allen vielen als « zuivere helden », vergoddelijkt in de oogen van hen die ze, vol bewondering en ongedwongen gehoorzaamheid, omringden met een ontzag en een vereering welke, na de verloopen jaren, verre van verminderd, nog steeds zijn aangegroeid.
Gevormd door zulke mannen, bezield met vurige vaderlandsliefde moest het 3e Linie, ontdubbeld in het 23e, – dat later weer opgeslorpt en dan weer tot stand gebracht werd, – onvermijdelijk, van af ‘t begin van den oorlog, een gedrag hebben waardoor het de gansch bijzondere aandacht der hooge militaire overheden op zich vestigde.
Het 3e onderging den vuurdoop te Grimde, waar het den rechtervleugel uitmaakte van de troepen wier linkervleugel den beroemden slag bij St-Margriete-Houtem leverde. ‘s Anderendaags was het Leuven, waar de bewonderenswaardige Majoor De Bel aan het hoofd van zijn bataljon gedood werd. Den avond van 19 Augustus, telde het 3e nog slechts twee bataljons, waarmede het strijd gaat leveren te Weerde, Zemst, Hofstade, Schiplaken, Kapelle-op-den-Bosch en, ten slotte, aan den IJzer.
De slag aan den IJzer stelde het regiment op een zware proef: vreeselijk gedund door de verliezen, de ziekten, het gebrek aan het noodzakelijke, boden de eenheden, dikwijls aangevoerd door onderofficieren, een bovenmenschelijken weerstand.
Zonder vrees of blaam, steeds daar waar er gevaar en dood dreigde, overdekt het 3e zich met onsterfelijken roem te Steenstraat waar het, in 1915, de Grenadiers die door de gevechten waren uitgeput, afloste, den verraderlijken aanval met giftgassen doorstond en over den slag besliste.
Daar is het dat dit prachtig regiment bij de geallieerde zoowel als bij de Belgische troepen den symbolischen bijnaam van « 3e zouaven » ontving, alleen om het 3e piotten te vergelijken met die Fransche koloniale troepen welke door iedereen gekend waren om hun strijdlust en hun volkomen doodsverachting.
Later, wanneer Diksmuide het schrikbeeld, het synoniem van bloedigen, onophoudenden strijd op leven en dood was geworden, wanneer ook dáár alles « slecht ging » en het er onhoudbaar werd, is het nogmaals het 3e dat er heen wordt gestuurd.
Doch zooals altijd en overal houdt het 3e zouaven er met onverstoorbare kalmte stand.
De naam van het regiment, dat aangevoerd was door Kolonel Mahieu, den dappere onder de dapperen, moet niet meer gemaakt worden: zijn roem is onvergankelijk.
Het schoons 3e ging daarna verschillende sectors van het front bezetten, waar de bedrijvigheid zijner beste elementen vrijen teugel had: het groot aantal stoutmoedige en steeds met succes bekroonde raids konden met moeite den strijdlust temperen, die aan eenheden, – welke in het Belgisch leger voor de eerste maal een bataljon en een regiment bedroegen, – toeliet los te stormen op vijandelijke stellingen, ware forten, waarvan de inname onontbeerlijk werd geacht om den eindstormloop van 1918 te kunnen uitvoeren.
Het groot offensief liet dan de 2 regimenten toe prachtig werk te verrichten: de hoogten van Klerken, het Bosch van Houthulst, bemachtigd in enkele uren, aanvallen doorgedreven tot Staden, Lichtervelde, Torhout, bezegelden den onsterfelijken roem van het « 3e zouaven ».
Zij die het Houten Kruisje of die eerekruisen hebben bekomen, zij wier ledematen verscheurd of verminkt werden, zij die door ‘t verlies hunner gezondheid aan een lijdensbed gekluisterd en dichter bij den dood gebracht werden, al dezen die bij het roemrijke 3e en 23e Linie hebben gediend, hebben recht op eerbied en bewondering; zij mogen er fier over zijn dat zij voor hun vaandel versierd met den nestel der Leopoldsorde, het ontzag, den roem en de eer hebben gewonnen, die het voor eeuwig zullen omstralen.
2 Juni 1934.
L. de Norman d’Audenhove,
Voorzitter der Verbroedering van 3/23e.