Terug naar overzicht jaarboek 1994-1995
door Dr. Paul Van den Bril
(Foto: Lazaruskapel ©Marc Verlinden)
De Boomse Dokter Paul Van Den Bril bracht onderstaande lezing
naar voor tijdens de Vlaamse Geneeskundige Dagen van 1956. Wij kregen de tekst overhandigd door zijn neef Dr. M. Cuypers. Met deze publicatie wensen wij een historisch document in de kijker te plaatsen.
Rumst ligt aan de baan Oude God – Mechelen. De aloude kapel van Lazernij paalt aan de nieuwe baan naar Duffel. Het is hier dat een melaatsofficier van Karel De Stoute, Vandercruyce, in 1460, de kapel bouwde met het ziekenhuis en de hutten. Een greep in Rumst
verleden! Rumst bezat een Romeinse burcht. Rond het kasteel ontdekte men onlaatst twee koperen muntstukken van keizer Trajanus, dragen- de het opschrift: IMP. COES. TRAIAN. AUG. 52.
Rond de 7de eeuw maakte Rumst en Boom deel uit van het uitgebreide land van Kontich en werd de streek door de
H. Rumoldus aan de Abdij van Lobbes geschonken.
Rond de 9de eeuw werd Rumst door de Noormannen verwoest.
Sinds de 12de eeuw was Rumst bewoond door de Berthouden van Grimbergen, waarvan men zegde dat hij de heer was van:
van Rumst met geweld al tot Antwerpen op der seelt.
In 1285 was het Philippe van Vianden en in 1290 werd Rumst een afzonderlijke heerlijkheid met Rumst, Heyndonck, Boom en Ruysbroek. In 1545 erfde Willem de Zwyger ‘t land van
Rumst en verkocht het in 1559 voor 40.000 gulden. Karel van Baume splitste Rumst en verkocht Boom aan Joris Boschaert. In 1663 werd Boom afgescheiden van Rumst en van Terhagen op 21 dec. 1874. De Kasteelheren van Rumst, behoorden steeds tot de hoogst adeldom van België. Het was dus te Rumst dat sinds 1500 al de melaatsen van het graafschap van Brabant geïnterneerd werden en verplicht waren van zich lid te maken van een Broederschap begiftigd van stau ten gegeven door de priorin van terbanck en bekrachtigd door Keizer Karel. De melaatsheid waarvan Hansen de baciel ontdekte woekerde reeds in Egypte en Indië, 1500
jaar voor Christus en was bekend bij de Araben en de Grieken.
De melaatsheid werd binnengeloodst in onze streken door de Romeinen en merkelijk gepropageerd door de terugkerende Kruisvaders. Zelfs in de Leviticus XIII-de leest men:
“Zoolang iemand melaats is en onrein zal hy alleen buiten de
woonplaats huizen.” Wettelijk waren de leprozen steeds burgerlijk dood en men noemde in de middeleeuwen de melaatshospitalen : ladreries, proseries (vervorming van Lazarus, de arme duivel, waar St. Lucas van spreekt.).
Men kende de symptomen, het verlopen der ziekte; zij wisten dat hiertegen geen kruid gewassen was en dat iemand er lang aan lijden kon en onherroepelijk mismaakt zal worden, dat hij een arm of een been zal moeten missen, grote zweren kan krijgen die nooit genezen en soms zelf blind kan worden, voor de dood hem komt verlossen. De melaatsen stierven niet altijd aan de melaatsheid zelf, maar aan andere bijkomende ziekten die het misvormde, gemartelde menselijke wrak bevrijdde van een leven van ontbering.
Bij Lepra waren de ellende en armoede de gevolgen van de ziekte en niet de oorzaken, en het was nog een geluk dat de Lepra niet erfelijk was. Het is juist daarom dat de statuten van Terbank, aan Rumst geschonken (en die zo drastisch voorkomen) blijken eer van
humanitaire opvattingen te getuigen: zo niet werden de Leprozen als paria’s uitgestoten en kwamen van ellende om.
Wij zegden dus dat een melaatse, Vandecruyse Pieter, de Kapel bouwde in 1460, het leprozenhuis en de hutten. Op zondag voor O.L.Vrouw Hemelvaart moesten de Leprozen van Brabant hier samenkomen. Brabant omvatte toen Brussel, Leuven, Antwerpen en ‘s Hertogenbos. Zij waren verplicht deel uit te maken van het Broederschap, in de kapel van Lazernij, ter ere van O.L.Vrouw en de H. Lazarus opgericht. De begankenis bestaat sedert 450 jaren en de toeloop is tot heden toe merkwaardig gebleven. Op 9 juni bezochten wij de kapel, waaraan een pachthoeve gekoppeld is. Beide zijn op een open plein gelegen. Onwillekeurig tekent zich hier een treurig beeld af met hutten, waarin onmenselijke verlagende armoede huisde. Het oorspronkelijke koor en altaar bestaan nog; de kapel draagt een eigenaardig klokkentorentje, dat onlangs vernieuwd werd.
In de kapel staat een groot Lazarusbeeld met een omvangrijke hoed en platte boorden. De heilige heeft de benen omzwachteld en draagt een vervangbare mantel. Het beeld is gepolychromeerd door een gelegenheidsschilder ” du à la phantaisie d’ un peinturlurage récent” zegt Tricot. Rechts hangt een houtschilderij van een kloosterzuster, toegeschreven aan Decraeyer (1584-1669) volgens Vanleemputten. Boven het altaar prijkt een schilderij van Engels’ getekend maar waardeloos, alsook de grote schilderij links, Esther voorstellende knielende voor Assuerus. Verder zijn er nog kassen met oude beelden en exvotes. Deze inhoud heeft geen bepaalde stijl en vertegenwoordigt werk van onbekende meesters.
Naast de kapel staat een hoeve die door een poortje tot de kapel toegang geeft. Op de zolder een zeer oude Fresco “Het laatste Oordeel'” en is in volledig verval en is mogelijk het werk van een Leproos, zegt SEL. De hoeve is waarschijnlijk de plaats van het
oude Leporzenhuis gebouwd door Vandercruys.
Hoe ontstond de Lazernijkapel met het Leprozenhuis te Rumst?
Het staat vast dat een leproos op een noodscheepje woonde voor Rumst in 1400 aan de Nethe(Sel) en een aalmoes vroeg aan de schippers die naar Mechelen opvaarden. Dit gaf aanleiding tot het ontstaan van de beruchte Lazarustol. De Heren van Rumst namen de tol over en de schippers betaalden eerst een myt en later een brabantse gulden. Na veel gekijf , de Mechelaars kwamen eens met wapengeweld Santvlietse schippers verlossen uit hun cel die de
Lazarus-tol niet wilde betalen, kwam de Hertog van Bourgondië en de heer van Mechelen met de Heer van Rumst, Robrecht van Bar, Graaf van Soissons overeen om de beruchte Lazerustol af te schaffen mits’ jaarlijks een pond fijn goud te betalen.
Een eigenhandig schrijven van Keizer Karel, meldt dat een oudgediende van Karel de stoute, Vandercruyse door melaatsheid aangetast, te Rumst aanlandde en afgezonderd werd in een
buitenwijk van Rumst, die thans nog de naam draagt van LAZERNIJ.
Volgens bewaarde gebleven oerkonden gaf Philips de Schone, vader van Keizer Karel aan Vandercruys de toelating om almoezen in te zamelen. In 1531 laat Keizer Karel een oorkonde verschijnen waarin hij de statuten van een broederschap goed- keurt. E.H.Bets publiceert die brief in de Analectes, volgens uittreksel van het dagboek van Terbank waar Rumst van afhing en waar een groot Leprozenhuis bestond. De abdij bestaat nog maar is een Home geworden “pour enfants débiles”.
De oorspronkelijke brief van Keizer karel berustte lang te Rumst, maar is verdwenen in de Antwerpse Archieven.
Ziehier de beruchte brief van 24 Aug. 1531 :
CAERLE, bij gratie Gods,Keyser aan allen diegenen die desen onsen brieff sullen sien saluyt : doen te weten dat wy ontfangen hebben die ootmoedige supplicatie van de dekens ende princpaele meesters gheordonneert totten reglemente ende houdenisse van broederschap van de arme siecke ende Lasorsche persoonen van de capelle ende godtshuyse in de parochie van Rumst, by Waelhem, gelegen in onsen lande van Brabant, soo wel voor hen, als voor ende in ‘den naeme vande gemeyne broeders en zusters onderhoudende de voorscrevene broederschappe; ons houdende hoe dat over de ‘t seventich jaeren en de meer voor- screvende capelle ende gheedificeert is geweest byeenen Pieter de la Croix de welcke in synen leven heeft gedient zaliger memorien Kaerle van Boergonnien, onser outvader, dyen Godt benade in divorsche voyaggien, de welcke Pierre hier nae werde gheinfecteert ende besmet van de sieckte der laserye ende in synen tyde begonst heeft te doen maecken de voorscreve capelle ende godhuyse, om de welcke hem by wylen onsen seer lieven ende beminden Heere ende vader, den Coninck van castil- lien, weyns ziele Godt genadigh
sy: geoctroyeerd ende verleent syn geweest brieven van te moghen haelen d’ almoesen van de goede luyden tot proffyte der selver capelle. Welcke capelle de voorcreve supplianten; mitsgaders de broeders en de susters, hebben volmaeckt ende habben daertoe geveught diverse anders huysen ende logisten voor de arme
vant voorscreven broederschap, ende om ‘t onderhouden deser broederschap in eens seeckere regule; soo syn gestelt ende geordonnert vier dekens, te weten die sy t’elcken jaere
met gemey- ne conventen sullen kiesen , de welcke seeckeren tyt geleden gecosen ende gemaeckt syn geweest, byeenen gemeynen accorde ende consente van de gemeyne broeders ende susters van de selffde broederschap, ende hebben gemaeckt seeckere statuiten ende ordonnantien in sulcn manieren ende soodie onderhouden worden in onsen lande van Vlaanderen, Zeelant ende in ‘t
landt van Veerne. De welcke statuten ende ordonnatien de voorscrevene broeders en susters hebben geaccepteert
ende aanveert, geapprobeert en de willichlyk bekent voor notaris en getuigen van den date XVden vyffthiensten dach Augusto, en daar voor schepen van Rumpst … ende des t’ ooirconden hebben wy onsen zegel hier doen aanhangen, gegeven in onse stadt van Brussel den XXIIXIten dach van Augusto in ‘t jaer ons Heeren XV een en dertich.
Er bestond dus een broederschap met dekens aan het hoofd en zij vroegen aan Keizer Karel om een broederschap mogen op te richten voor de arme melaatsen van Lazernij en om aalmoesen mogen op te halen. Keizer Karel confirmeerde de bestaande statuten voor Notaris en getuigen alsook voor de schepen van Rumst en dit in het jaar 1531 (O.L.Hemelv.). Philip de Tweede, zoon van Keizer Karel confirmeerde deze statuten op 4 dec. 1564. Wij vonden een kopij van deze oorkonde in de Pastorij van Rumst. Philippus de Vierde deed hetzelfde in 1623 en steeds stond er in vermeld
“dat de leprozen zullen vergaderen op den dach van O.L.hemelvaart met alle siecke en Lazersche mensen van geheele landen van Brabant en zullen lezen een devote missen met diacre en subdiacre en des anderen dach vigilien”...
Het was Philips de Vierde die ook de grote beschermer was van de
beruchte kapel van O. L. Vrouw van Goeden Wil te Duffel. Wij vonden de namen van vier priesters uit Rumst die er fungeerden:
in 1571 E.H. Dillens
in 1572 Vandevloer
in 1602 K. Kneef
in 1602 Grégoire Boxti.
Verdacht men iemand van melaatsheid, moest hij verschijnen voor zijn gemeentebestuur. Fr. Demeyer schrijft in 1852 in de Analen van de Soc. de Willebroek:
“que partout les hommes de peine ou les Ribuauds (Ribal dypy- ners) étaient chargés de faire la découverte des lépreus, dès qu’ ils avaient trouvé un, ils lui remettaient, des gants et lui enjoignaient de faire constater son était de lépreux à l’hopital des lépreux”.
In Brabant werd de aangehouden leproos naar Terbank – bij Leuven – gevoerd dat reeds in 1197 gesticht was door Hendrik de Eerste, graaf van Brabant. De Priorin van Terbank, Joanna van Schoonvoort, was bijgestaan door de drie oudste zusters en waarschijnlijk door een heelmeester. Een verdachte moest een nauwkeurige proef ondergaan. Eerst onderzocht men de aard der wonden, dan trokken zij enige haarpijlen uit het hoofd, uit den baard of wenkbrauwen en indien wortelen dier haarpijlen vleesachtig waren, dan werd dit aanzien als een waarachtig teken van melaatsheid. Ten laatste staken zij een naald in den hals en de
voetplanken en zoo de kranke deze operatie niet voelde, besloot men met zekerheid dat hij melaats was. De Priorin sprak het vonnis uit en de bedelaarstocht begon naar RUMST en onmiddellijk waren de leprozen ten dode opgeschreven. Zij werden in het Godshuis of in de hutten opgenomen.
Te Rumst moesten zij een grouwen mantel dragen met kap, een zwarten vilten hoed met een wit lederen boordsel bedekt, verder een gaanstok zonder punt met korte gaffel en de beruchte klep die men op 50 meters hoorde. Al die hieraan te kort kwam en zijn naam niet opgaf, verbeurde een gouden ridder, een ton bier en een pond was. Al de leprozen van Brabant waren verplicht deel uit te maken van het broederschap van Lazernij.
Het is misschien wel nuttig een woordje te gewagen over de ROEPKENS KAPEL te Kontich die dagtekent van 1490, daar stonden ook pesthuisjes bekend in de toponomie van Kontich als Lazernij of Lazerie waar zich de pestzieken of melaatsen van de gemeenschap moesten afzonderen maar in ‘t begin der XVII-de eeuw werden deze huisjes aan niet zieken verhuurd en de pestlijders uit die eeuw werden blijkbaar elders verzorgd o.a. te Rumst. (Van Passen).
Hoe leefden de Leprozen te Rumst?
Er bestond dus een broederschap te Rumst en de Priorin van Terbank gaf hare goedkeuring in 50 statuten dit bij akte van Notaris Vanranst uit Thienen van 13 aug. 1528 die zegt:
“De melaatsen die in Brabant, Henegouwen en de confinne zijn gezeten, gesticht en fondeert in der Capelle gestaan onder de parochie van Rumst des bisdoms Cameryck op der heirstrate
van Antwerpen naar Mechelen” en bevat de eed van getrouwheid van de leprozen der gilde. Keizer Karel bekrachtigt deze statuten in 1531. In de akte staan 91 melaatsen met naam en herkomst vermeld. In 1523 waren er 110. De valide melaatsen of de veldzieken met de kleppe moesten gaan bedelen. Op O.L.Vrouw
Hemelvaart moesten zij de kerkelijke diensten bijwonen, bij overlijden moesten zij begraven worden op het leprozenkerkhof of nabij zijn hut en alles werd afgehaald voor de kapel.
Als broeders vochten: boete van een gouden ryder, een ton bier en een pond was. Dubbel boete bij vechtparty tegen gezonde mensen. Zij mochten niet reizen zonder toestemming van de Pastoor en moesten steeds overnachten in een Leprozenhuis.Al de leprozen moesten elkander huisvesten, mochten geen handel drijven of spreken met gezonde lui, niet pintelieren of dobbelen met niet aangetaste mensen. Zij mochten te Rumst bier halen bij de waard van het leprozenhuis. Op vloeken stond een boete, zij moesten altijd bedelen in leprozenkledij en alles onder elkander verdelen. Gezonde mensen die leprozen lastig vielen konden vervolgd worden.
Rumst werd bestuurd door vier dekens. De dekens werden jaarlijks herkozen gedurende de feesten van O.L.Vrouw Hemelvaart. zij deelden de boetes uit en stelden op hun beurt “BUSDRAGERS” aan, die de boeten moesten ontvangen. Als de dekens te strak optraden,
konden de leprozen in beroep gaan bij de geestelijke overheid.
Wij ontdekten vier dekens in den Eedtboek van Lier, beginnende van 24 Mei 1617 en eindigde 1692:
Anthonis van de Eynde 5 Oct. 1656
Hendrick Mens. 20.7.1665
Cornelius Abts22 Juli 1684
Guillaume Huyghe16 Nov. 1692
De boeten werden verdeeld als volgt: twee vierden aan de Leprozen, één aan Terbank en aan de Dekens. Die niet betaal- den, vlogen de cel in of werden verwezen tot een bedevaart. Elke melaatse kreeg 16 en half stuivers voor zijn onderhoud per week in Rumst.
De verplichte bijeenkomst van al de Leprozen van het Graafschap Brabant te Rumst op O.L. Vrouw Hemelvaart was zeer vermaard, want zij aasden met veel ongeduld op de fameuse eetpartijen van Rumst. Zelfs Molanus , Professor van Theologie te Leuven schreef over deze leprozentrek van Rumst in 1565.
Hij schreef: “Habent omnes leprosi Brabantiae in Rumpst apud Waelhem confraternitatem sub certis statutis, ubi leprosarium fundavit Petrus Vanden Crice, leprosus, qui, duci Carole in
multis prefectionibus servivit. In die Assumptionis beatae Mariae conveniunt ad sacrum en prandium sequenti die ad sacrum defunctorum.
Na de mis greep een openluchtmaaltijd plaats, die gevolgd werd door feesten en brassen. Deze feesten kregen wel een Breugeliaanse tint en van de drankpartijen die er op volgden zegt
Tricot: “étaient assez huisibles à la bonne tenué générale en les festivités annuelles de Rumst ou kermesse des lépreux étaient moins qu’édifientes”.
De overste van Terbank – waarvan Rumst afhing – stond er tuk op van het algemeen melaatsencomplex te beheersen in Brabant wat Moeder-overste van Terzieken uit Antwerpen steeds betwistte. Gevolg: proces dat Prims uitvoerig bespreekt in zijn studie over Terzieken. De Antwerpse melaatsen waren verplicht naar Rumst te gaan op O.L. Vrouw Hemelvaart en zij deden dit zeer graag. In het verweer van Terzieken leest men “gemerkt dat ‘t selve maar
soo gedient hebben om de breuken van de Dam met die van Rumst op te brengen met schossen’en brossen, met onbehoorlijke publiekheden die daarnae volgde.”
De Dam – de mannelijke afdeling van Terzieken – haalde de slag thuis en de Antwerpse leprozen moesten niet naar Rumst tot hun groot spijt. De Grote Raad van Brabant sprak het vonnis uit. Niet-melaatsen konden zich lid maken van de gilde en betaalden een “blanc” en een pond was, dat doodschout of doodschuld heette, zo genoemd omdat men de leprozen aanzag als zedelijk gestorven.
De behandeling zult u vragen?
Weinig of niets, daar zij als ongeneesbaar aanzien werden. Men gaf baden, men liet bloed, men gaf kwik tot overvloedig speeksel, antimoniale producten, afkooksel van houtsoorten, sweeten, sober eten en uitmergelen. Kardinaal D’ Aragon deed in 1600 een reis door Vlaanderen en schrijft dat “a cause du beurre et du laitage dont on use beaucoup en Flandre et en Allemagne, ces pays abondent en
lépreux”. De overvoeding moet wel slecht aangeschreven geweest zijn.
Hoe eindigde het Melaatsendorp van Rumst?
Einde zestiende eeuw waren de geïnterneerde leprozen nog talrijk; maar rond 1660 was overal de melaatsheid merkbaar verminderd. De verplichte internering, verbod van het huwen en het aanscherpen van Dokters diagnostiek waren hier niet vreemd aan. In Mechelen waren in 1640 geen melaatsen meer. Men interneerde zelfs gewone huidziekten en er bestond reeds een zekere plantrekkerij om van de voordelen van het broederschap te genieten. Officieel neemt men aan dat de melaatsheid in 1670 opgehouden had. In 1600 werd de kapel fel geteisterd door de staatse troepen en in de Antwerpse archieven vonden wij nog een bewijs van de bedenkelijke toestand der kapel in 1626. Het Lazarusdorp is langzaam aan het kwijnen gegaan, maar de begankenis van Augustus is onverstoord blijven voortbestaan tot heden toe.
Rumst beschikte over de eigendommen door edelen geschonken van die tijd en wij lezen in een document van 1741, dat de Dekens toen nog de goederen met de kapel bestuurden. De Dekens richtten zich in 1741 tot de soevereine Raad van Brabant met een rekwest en hierin beklagen ze zich over Notaris J. Berckmans die in Juni van dat jaar beslag wilde leggen op de huur betaald voor de labeurland dat toebehoorde aan de kapel en op de opbrengst van de offer
gedaan door de pelgrims. Deze aanslag ontneemt aan de Lazarussen hun “subsistentie” en doet de kapel in verval gaan, indien niet zonder verwijl herstellingen uitgevoerd worden.
De Fondaties gedaan aan de Kapel, kwamen van adellijke families en stonden onder de hoede van de Raede fiscaal van hare Majesteit. Daarom vroegen zij ootmoedig om bijstand. Het volgende document is onvolledig maar omvat de beslissingen van de Raad van Brabant. Het officieel fiscaal “inclineerde favorabelyk de bede en de supplicatie”.
De Dekens van Rumst wonnen het geding. Verder zijn er nog getuigenissen van oude schippers die verklaren dat zij wisten sedert vele jaren dat de lazarussen het recht hadden een tol te heffen op de rivier de Nethe. De schippers van Mechelen bleven vrij, maar de anderen moesten de Lazarustol betalen. Jozef de Tweede sloot in 1783 Terzieken en Terbank waarvan Rumst afhing. De kapel is nu
eigendom der C.O.O. van Rumst geworden, waarschijnlijk na de inbeslagname door de Franse bezetter.
Op 12 Aug. zijn wij de begankenis gaan bijwonen te Lazernij. Een massa volk woonde om 10 ure de H. Mis bij, gezeten op het voorplan op banken, waar eens de Leprozen van het graafschap Brabant samen kwamen, gelijk het beschreven staat in de brieven van Keizer
Karel, Philips de Tweede en de priorin, Joanna van Schoonvoort uit Terbank. Na de mis, zegening met de aloude relikwie van de H. Rochus, daar het nu een vermaarde begankenis geworden is voor huidziekten. Daarna vulden de bedevaartgangers hun flessen met gewijd water en verlieten de kapel langs de aanpalende hoeve, onder de fameuze fresco die aan het verdwijnen is.
De leprozenbraderij van 1531 is omgezet in een felle bezochte kermis, de molens draaiden reeds, en van einde en verre kwamen de kermisgangers op hun manier de begankenis inzetten.
N.B. Wij raadpleegden de volgende schrijvers:
E.H. Sel die een merkwaardig boek schreef: Proeve van Historische Mengelingen over het ‘t Land van Rumst (1874).
Kannunik Steenackers : Boom in het verleden.
Verder bijdragen van de E.H.Lamot, Buts, Nagels, Tricot, Van Schevensteen, Cornelissen, Demets, Slootmaekers, prims, De Wachter, waarvan de handschriften berusten in de
stadsbibliotheek van Antwerpen en in de Archieven van Antwerpen.