Terug naar overzicht jaarboek 1995-1996
Inleiding door René Beyst
Heemkundige Kring Aartselaar
INLEIDING
Sinds onheuglijke tijden heeft de mens de spot willen drijven met de zwakkere. Het is een ongeschreven natuurwet dat de zwakkere het onderspit moet delven en het is een onbetwistbaar feit dat in de folklore deze grondvormen van een oorspronkelijk zeer natuurlijke levenswijze sporadisch nog opduiken. Zo ook is het aloude vermaak om op 1 april dienstboden, jonge werklieden en lichtgelovigen weg te sturen om loze boodschappen te halen een volksgebruik dat in Vlaanderen bekend staat als “verzenderkensdag” en in Noord-Nederland “de Lokhoke” of in meer oostelijk Nederland “het worstpatroon ” genoemd wordt.
Op het eerste gezicht vertoont dit gekke gebruik verwantschap met de vastenavondgrappen . Maar bij de vastenavondviering wordt de bestaande orde tijdelijk uitgeschakeld en vervangen door een spot-hiërarchie. In wezen waren en zijn de grappen op vastenavond nog steeds bedoeld als een keiharde satire op herkenbare maatschappelijke situaties. Daartegenover zoekt 1 april duidelijk de zwakkere of de onwennige nieuwkomer in een sociaal milieu op om een poets mee te bakken en leunt vanuit dit oogpunt meer aan bij de ontgroenings- of overgangsrituelen in de folklore.
Overgangsrituelen zijn wereldwijd verbreid. Ook het vastenavondgebruik is zeer duidelijk een overgangsritueel: na talloze vette weken rond de jaarwisseling komt de brutale overgang naar de zware 40-dagen vastentijd. Maar structureel is er een groot verschil van opzet in beide plezierige volksgebruiken.
Over de oorsprong van 1 april is weinig of niets met enige zekerheid bekend. Verschillende theorieën werden door diverse auteurs naar voren gebracht. We zullen ze thans samen even overlopen.
VIEL NIEUWJAAR OOIT OP 1 APRIL?
Een eerste stelling gaat er van uit dat vroegere jaartellingen 1 april als begindatum van het jaar hadden. Deze stelling wordt versterkt door het feit dat het latijnse woord voor de maand april,met name aprilis, afgeleid is van “aperire” wat “openen, ontsluiten, een nieuwe episode beginnen” betekent. Vandaar de verleidelijke uitdaging om aan te nemen dat 1 april ooit met Nieuwjaar samenviel. Maar de oudromeinse kalender begon niet in april, wel in maart. vergelijk bvb. maar met september (7e), oktober (8e), november (ge), of december (10e maand). Door de Romeinen werd in’t jaar 152 v. Chr. voor de eerste keer 1 januari als officiële begindatum van het nieuwe jaar gebruikt.
Wat later stelde Julius Caesar de tijdrekening als volgt in:
te beginnen op de eerste nieuwe maan na de winterzonnewende , wat natuurlijk niet altijd op 1 januari was.
Maar daarmee is nog helemaal niets bewezen, trouwens de chaos in verband met de aanvang van het jaar is wereldwijd verbreid en vele eeuwen oud. Enkele voorbeelden: bij de oude Germanen viel de jaarwende in het Joelfeest, dat twaalf dagen duurde, omtrent midwinter, net als bij de oude Grieken. De Perzen vierden het feest in het begin van de lente, de Egyptenaren bij het eerste wassen van de Nijl, wat omstreeks het begin van de herfst gebeurde.
In onze gewesten begint het jaar hiér met Kerstmis, dààr met Pasen, soms ook op 1 januari of ergens in maart of april, maar geen enkele officiële bron geeft expliciet l april als begin van het jaar aan. In Frankrijk stelt koning Charles IX in 1563 (hij was toen 14 jaar) het begin van het jaar op 1 januari, terwijl men in het bisdom Kamerijk (daar ressorteerde destijds het graafschap Brabant onder) moest wachten tot in 1575 toen Filips II, Koning van Spanje, zijn edikt afkondigde waarbij het burgerlijk jaar voortaan begon op 1 januari. De historicus Emmanuel Collet schrijft dat voordien het jaar op 25 maart zou begonnen zijn.
Maurits Sacré, een gerenommeerd Vlaams volkskundige, geeft in 1925 in zijn boek “volksspelen en Volksvermaken in Vlaams-België” op blz. 225 de volgende folkloristische uitleg in verband met de mogelijke verschuiving van het Nieuwjaarsfeest:
“Te dien tijde, gelijk heden, gaf men elkander bij gelegenheid van Nieuwjaar een menigte geschenken. De verschuiving van het Nieuwjaarsfeest ondervond eenigen tijd tegenstand, en daarom zond men uit scherts met 1 April aan de hevige voorstanders van den ouden tijd nog valse nieuwjaarsgiften , zoals ledige doozen, afgepeuzelde vischgraten, enz..”
Het blijft een magere hypothese, gezien geen bronnen aangeven dat het jaar ooit op 1 april begon. Er is dus geen duidelijke reden voorhanden om die guitige herdenking van de oude tijd juist op 1 april te laten plaatsgrijpen. Nochtans lijkt mij de tegenstand, waar Sacré het over heeft, niet helemaal uit de lucht gegrepen en slaat mijns inziens vermoedelijk terug op de christenen, die zich -ten tijde van de vervolgingen door de Romeinen- verzet hebben om het Romeinse voorbeeld te volgen en het jaar dus liever niet op 1 januari lieten beginnen. Laat ons dit thema even napluizen.
RELIGIEUZE STELLINGNAMEN
Nu we toch in de buurt van Christus en zijn lijdensweg zitten, er is een kerkelijke variante om de oorsprong van 1 april te achterhalen die aanknoopt bij deze fase uit de geschiedenis. We kennen allemaal het gezegde “iemand van Pontius naar Pilatus sturen” Volgens de “Volkskundige Kalender voor het Vlaamsche Land” uitgegeven in 1923 te Gent door priester Gabriël Celis zou de oorsprong van verzenderkensdag besloten liggen in het feit dat Jezus door Pilatus naar Herodes doorgestuurd werd, welke laatste Jezus spottend terugstuurde naar Pontius Pilatus, wat zou neerkomen op het maken van een zinloze rondgang.
Er is nog een andere verklaring, die teruggaat tot de wrede tijden van de vervolging der Christenen. U kent nog wel de barbaarse martelingen onder keizer Nero en andere Romeinse staatshoofden, die het Christendom wilden uitroeien. Het beoefenen van de Godsdienst moest in het geheim gebeuren en onze Christenen hadden daar wat op gevonden: ze versierden hun huis met de afbeelding van een doodgewone, gestileerde vis.
Deze vis stond symbool voor de Griekse woorden: “ISdu XrSistoz jSou Uloz Soothr,” wat zoveel betekent als Jezus Christus, Gods Zoon en verlosser, en elke eerste letter van deze griekse tekst vormt opnieuw het griekse woord “IXTUS” wat VIS betekent. Alhoewel dit teken oorspronkelijk alleen bedoeld was als een onopvallende geheimcode, wil de folkloristische uitleg hieromtrent dat “het om de tuin leiden van de Romeinen” of “het bedotten van de overheerser”in verband mag gebracht worden met dit vissymbool. Wanneer later vis en brood komen centraal te staan in de liturgie, menen sommigen hier omstreeks het paasfeest een eerste link te kunnen leggen met de folkoristische “aprilvis”. Het spijt me, maar dit alles blijft voor mij een erg wankele theorie.
Naast de Rooms-katholieke uitleg, die ik uiteraard teruggevonden heb in het werk van priesters-folkloristen zoals de reeds genoemde Gabriels, maar ook bij Guido Gezelle, deken De Bo , e. a., zijn er nog theorieën dat het mogelijk uit een andere religie zou stammen. Trouwens nu Guido Gezelle toch genoemd is: U weet dat deze priester-dichter eveneens een vermaard volkskundige was. Hij was o.m. de oprichter van het folkloristische blad “Loquela” en “Rond den Heerd”. En in dit laatste blad heeft hij het omtrent de jaren 1873/1875 enkele malen over twee verzenderkensdagen, te weten 31 maart en 1 april. Voor zover ik weet blijft hij in dit verband de enige bron, die hierover spreekt. Was dit in die tijd misschien een meer lokaal gebruik in de omgeving van Brugge? Om nu terug te komen op andere religieuze theorieën: er is één meldenswaardige verklaring die teruggrijpt tot in de verre grijze geschiedenis; nl. een vergezocht verband (letterlijk en figuurlijk dan) met een oeroud Indisch gebruik: het Hulifeest.
Op de laatste dag van dit feest, dat einde maart gevierd wordt, zou zelfs in Indië de aprilgek voorkomen. De grote Nederlandse volkskundige Ter Gouw stelt in zijn boek “De Volksvermaken”uit 1870 dat -indien deze bewering correct zou zijn- het 1 april-gebruik zó oud zou kunnen zijn, dat het terug klimt tot in de tijd dat de Arische volkeren nog niet gescheiden waren. Maar -geeft Tergouw zelf toe- deze oudheid is zo mistig, dat hij geen oriëntatiepunten meer bieden kan.
WAAR KOMEN DE APRILVISSEN VANDAAN?
Het woord “aprilvis” heeft eveneens meer dan één keer aanleiding gegeven tot het verspreiden van zekere “folkloristische kwakkels”.
Het brengt ons meestal naar de Franse contreien, waar het al even betwistbaar verleden van “le poisson d ‘avril” vol visserslatijn blijkt te steken. Enkele voorbeelden. Het ontstaan van de aprilvis zou mogen toegeschreven worden aan het al of niet verschijnen van aanzienlijke scholen vis voor de kusten. Zo zouden in de eerste weken van de lente talrijke grote scholen vissen in de Franse kustwateren voorkomen; zoals de “germons”, de witte tonijnen en de “aloses”, de meivissen. Sommige grapjassen zouden het plezant gevonden hebben om luidkeels aan te kondigen dat enorme hoeveelheden vis in aantocht waren, hoewel dit niet met de waarheid strookte. De inderhaast toegesnelde vissers werden dus spoedig gewaar dat de aangekondigde vis in feite slechts “een aprilvis” was. Of nu deze meivis, die we ook kennen als elft of geep, in werkelijkheid eigenlijk aprilvis zou moeten heten, omdat hij al in april verschijnt, lijkt me opnieuw te ver gezocht.
De scholen zoals tonijn uit de familie der makrelen schijnen volgens natuurwetenschappelijke bronnen dan weer het hele jaar door voor te komen, maar het meest in de zomer. Vlaamse aprilvisverhalen vond ik o. a. bij folklorist John Flanders, pseudoniem voor Jean Ray, in het Gentse eveneens bekend als een fantasierijk verteller. Zijn verhalen heb ik liever achterwege willen laten, voornamelijk omdat door gebrekkige bronopgave weinig na te trekken is.
De oudste Vlaams-folkloristische uitleg over het woord “aprilvis” las ik in een tijdschrift uit 1847, genaamd “Brussels Tijdschrift”. Daarin staat te lezen dat het de gewoonte is om brave burgers op 1 april weg te zenden “om den zogenaamden aprilvisch” te gaan halen.
Ziehier de uitleg over de vermeende oorsprong van het woord “aprilvis”: “1 April valt bijna altijd in de vasten en dan is vis uiteraard het gemene voedsel. Men zond dan degene waarmee men de spot wou drijven weg om voor de maaltijd van de dag een aprilvis te gaan halen; het is te zeggen een vis die in April geboren zou moeten zijn. Al is het altijd al moeilijk om de leeftijd van een vis te bepalen, ge kunt U wel indenken dat het lachwekkend is om al op den 1sten April naar een “aprilvis” te vragen. Die zou lachwekkend klein zijn om op te eten -volgens de schrijver-. De eerste visverkoper zond de aprilgek dan door naar een tweede, enz…
Later wijzigde men de boodschappen, maar de naam of de uitdrukking iemand een aprilvis bakken zou gebleven zijn. Alweer puur verzinsels, beste vrienden, vermoedelijk van overijverige of fantasierijke reporters. In werkelijkheid gold er een visverbod vanaf de paartijd, die wettelijk vastgesteld was vanaf de eerste lentedag: dus visverbod voor alle zoetwatervis vanaf 21 maart en vermoedelijk moet daar de reden gezocht worden waarom er in wezen geen “aprilvis” kon (lees: “mocht”) gevangen worden.
Om dit vissershoofdstuk te besluiten, misschien toch nog eventjes een logische ontwikkeling schetsen. Laten we er van uitgaan dat het eertijds de gewoonte is geweest om naar een vriend (of ook wel eens een vijand) een mooi ingepakte vis te sturen. Deze kon ofwel stinken van ouderdom, ofwel volledig afgepeuzeld zijn, waarbij men dan wel kop en staart aan de leeggegeten graten liet zitten. Dat in de loop der jaren, vooral in het binnenland, de stinkende panharing vervangen werd door een chocoladen vis , of een karper in gekleurd boordpapier , gevuld met pralines of karamellen is een heel normale evolutie vanuit de confiserie- chocolade bakkerswereld . Nog later kwam de kartonnen of papieren aprilvis, stiekem op de rug gespeld of geplakt of stuurde men elkaar een postkaart met de afbeelding erop van een aprilvis, meestal zonder afzender te geven, of met een vraagteken of raadseltje zoals “Devinez” of “Raadt eens”.
APRIL; ETYMOLOGISCH BEKEKEN EN ONDERZOCHT
Laat ons even opnieuw de etymologische betekenis van april onderzoeken. U las het al eerder, afkomstig van het Latijnse “aperire” houdt april de betekenis in van: “openen, ontsluiten, een nieuwe episode beginnen of aanvatten”. Logisch dus dat de meeste volkskundigen in de betekenis van het Latijnse aprilis het zinnebeeld van de lente zien. Inderdaad beeldden de Romeinen Aprilis reeds uit als een jongeling, huppelend bij fluitspel. Later zal ook in de Renaissance April afgeschilderd worden als het zinnebeeld van “Lente, jeugd, en herleving”. En als wij nu even op de dieper liggende betekenissen ingaan -vooral in louter natuurkundige zin- dan zien wij de aarde die haar schoot opent om aan planten en zaden ruimte en licht te geven, ook het ontsluiten van boomknoppen tot bladeren of tot bloemen en in algemeen overdrachtelijke betekenis het opnieuw ontsluiten van de natuur en het hernemen van het leven in de lente.
Zo komen we onder meer bij de Germanen terecht, die dit feest vierden opgedragen aan hun Godin van de Lente, “Ostera” genaamd. In Ostera herkennen we onmiddellijk de Duitse benaming voor Pasen, nl. “0stern” . Het is geen toeval dat naast het Germaanse, het Indische, het Rooms- Katholieke, ook het Griekse en het Hebreeuwse paasfeest in april vallen. Heel wat heidense en mythologische feesten hebben oorspronkelijk te maken gehad met het wisselen der seizoenen. Immers, in lang vervlogen tijden was er een heidense verering voor die onverklaarbare wonderen der natuur. Daarom dat aanvankelijk oerelementen als zon, maan, sterren, aarde, vuur, water en seizoenswisselingen aanbeden werden. En daarmee belanden we bij de overgangsrituelen of meer specifiek bij de voorjaarsrituelen .
DE VOORJAARSRITUELEN
Van onze verre voorouders weten we dat ze een joelfeest hielden bij de winterzonnewende (joelen betekent “draaien of woelen”). Dit feest, dat twaalf nachten duurde, gedenkt de zonnewende of m.a.w. het terug opklimmen der zon of het lengen der dagen. Later trachtte de Kerk deze heidense feesten zoveel mogelijk te verkerstenen . Zo bracht Paus Julius I in de 4e E. na Christus het kerstfeest op 25 dec., zodat de geboorte van de Zaligmaker samenviel met de geboorte van het licht of het begin van het nieuwe zonnejaar.
Het eindigde twaalf nachten later op Driekoningen, dag die daarom vroeger ook wel dertiendag genoemd werd. Een ander -in oorsprong heidens feest- is O. -L. -V. -Lichtmis op 2 februari, een dag waarop de heidenen in meer noordelijke streken met fakkels door de straten liepen om de terugkeer van het licht te vieren.
Een andere verbondenheid met de natuur treffen we nog aan bij halfvasten of midvasten, ook genoemd “het scheiden van. winter en zomer”. Hangt er met halfvasten een omweer in de lucht dan zegt men: “de winter en de zomer zijn aan ‘t scheëen”, of “de winter en de zomer zijn aan ‘t vechten”. De Graaf van Halfvasten wordt soms ook de zomergraaf genoemd die de winter buiten steekt.
In West-Vlaanderen verbrandt men de 3e zondag van de vasten de gedaante van een pop “de oude kwene” genoemd, wat staat voor het verbranden van de winter en het verzaken aan het heidendom. Men noemde vroeger het gebruik “Kwenezondag” . Elders verbrandt men stropoppen, die men Winter noemt, nadat men ze buiten het dorp heeft gedragen. Men komt dan terug met een tweede pop, soms een levende man, omzwachteld met lover en linten en dat heet dan: de zomer inhalen (vandaar ook zomergraaf ) . Te Duffel wordt vandaag de dag nog jaarlijks een halfvasten graaf en gravin gekozen onder de jeugd.
Ook in Nederland wordt op velerlei manieren de winter uitgedreven: o. a. te Roermond op Vastenavond met het “Bakkes drieve” te vertalen als “Bacchus laten drijven”: d.i. een pop die sinds onheuglijke tijden in de Roer wordt gegooid. Ook in ‘s Heerenberg begraven ze “de pop”, in ‘s Hertogenbosch begraven ze “Boer Knillis” vlak voordat Aswoensdag begint. In Broekhuizenvorst heet het “de Tunnispop”. In Silezië jaagt men Judas weg uit de Kerk op de woensdag voor Pasen. In de Eifel komen vastenavondvuren voor, terwijl er in het Denekamper paasgebeuren sprake is van paasvuren met een Judaspop. Op het einde van de 19e E.
Er komen er in Nederland nog zeer veel, paasvuren van Saksische oorsprong voor, o.m. op de Veluwe, te Zutphen, Overijssel, Drenthe, Bentheim, aan de Wezer en in Westfalen. Toponiemen als Paasheuvel, Paasberg , of Paaskamp herinneren nog aan dit eeuwenoud gebruik. Toch klimt het nog vroeger terug dan de Rooms- Katholieke leer . Het zijn oude Saksische vreugde- en offervuren , die in de lente plaatsvonden. Ieder jaar in de lente, omstreeks het paasgebeuren , werd opnieuw fris, maagdelijk vuur gemaakt, dat alleen uit steen of door wrijving van hout werd voortgebracht, waardoor het geacht werd zijn oorspronkelijke reinheid terug te krijgen. In Hasselt verbranden ze de pop net voor de meiboomplanting.
Nu we het daarnet toch over Pasen hadden: Pasen valt meestal in april. ook bij het Paasfeest valt een duidelijke symboliek op, die op haar beurt weer verwant is aan de natuurverschijnselen. Immers infeite is het Paasfeest het feest van de Heropstanding of het feest van de wedergeboorte. En al spreken we hier over de Wedergeboorte van Christus, toch valt dit samen met de wedergeboorte of het natuurlijk gaan herleven van de natuur.
Bovendien staat de liturgische eredienst op Paaszaterdag met o.m. de wijding van de Paaskaars in het teken van het feest van het Licht.
Met Pasen wil iedereen er op z’n paasbest uitzien, wat betekent nieuwe of andere kleren aandoen (de winterse kleren werden vroeger met Pasen afgelegd, rond de eeuwwisseling ververste men op Goede Vrijdag te Knokke het beddestro) en wat ook betekende haar en baard laten afdoen (niet alleen de bomen en struiken in de natuur, maar ook de mens werd als het ware teruggesnoeid in zijn groei) .
Ook hier opnieuw die symboliek van de winterse gewaden die worden afgelegd en het feest van de begroeting van de zonnestralen, die genoeglijk meer warmte en licht brengen.
Dit brede uitweiden over een aantal voorjaarsrituelen wil duidelijk stellen dat er een relatie bestaat tussen de menigvuldige volksgebruiken tussen Kerstmis en Pasen enerzijds en de seizoensovergang tussen winter en lente of zomer anderzijds. Meestal ligt de oorsprong in Germaanse, Keltische of heidense gebruiken, die te maken hebben met de eb en de vloed der seizoenen en die men in latere eeuwen al of niet trachtte te verkerstenen .
Het is vanuit deze gedachten dat U de oorsprong van vele voorjaarsgebruiken , waaronder ook ‘”1 april”, moet verstaan, althans naar mijn gevoel. Namelijk het begroeten van het Nieuwe: het nieuwe Licht, het nieuwe vuur, het nieuwe Groen, de nieuwe Lente, het nieuwe Leven. En tegelijkertijd is dit ook de strijd tegen de barre winter, het verbannen van de koude, het verjagen van de duisternis, kortom het wegzenden van de winter met al zijn narigheden en het inhalen van de zomer met al zijn weldaden.
Vandaar de theorie dat de eigenaardige volksgewoonte om op één april iemand voor gek te plaatsen door hem uit te sturen of weg te zenden voor de meest onmogelijke boodschap of de meest dwaze fopperij, in verband zou kunnen gebracht worden met het wegjagen van de winter, al bestaat daaromtrent geen absolute zekerheid.
Volgens deze theorie is 1 april in oorsprong dus een overgangsritueel. En het moet gezegd worden dat zowel taal als traditie in ieder geval duidelijk aantonen dat het in hoofdzaak te doen is om “het uitzenden of wegzenden” van een aprilgek voor een onmogelijke opdracht of voor een loze boodschap. Deze theorie wordt taalkundig bevestigd in volgende oude gezegden “Am Ersten april schickt man die Narren wohin man will” of met onze Vlaamse variante: “Op den eersten april, zendt men de gekken waarheen men wil”. Was het oorspronkelijk overgangsritueel een dans, een offergave, een ritueel spel? Niemand weet het. Maar éénmaal dat de oorspronkelijke vorm of betekenis van het overgangsritueel verloren ging, heeft de volkshumor zich er van meester gemaakt en het omgebogen tot een spotgebruik voor eigen vermaak en spel.
DIE BLAUE SCUTE OF HET NARRENSCHIP
Een laatste punt, dat in verband met het wegzenden nog kan vermeld worden, en dat tegelijkertijd de brug slaat naar een volgende theoretische benadering van het 1 april-gebruik, is een middeleeuws vastenavondgebruik bekend als “De blauwe schuit”. Ook nog bekend onder de naam “Das Narrenschiff” of “Die blaue scute”, dit laatste is een wel zeer oude benaming. Een eerste melding wordt genoteerd te Antwerpen in 1414. Alle andere attestaties zijn niet vroeger dan de 16e E.. De narrenschuiten zijn schepen volgeladen met een soort maatschappelijk uitschot, veelvuldig voorkomend onder de vorm van carnavalwagens bij vastenavondvieringen in de 16e E.
Er werden bandeloze gedragspatronen, welke in de normale maatschappelijke orde ten zeerste onwelkom waren, op uitgebeeld. Men wou destijds moraliseren door het gedrag van de omgekeerde wereld Uit te beelden: door te hekelen wat niet hoorde, werd de bevolking aangeleerd hoe het wel moest. Na de carnavalsoptocht werd juist déze wagen, het narrenschip of de blauwe schuit, buiten de stad gereden. Immers, wie niet voldeed . . aan de gewenste orde, werd volgens de geldende rechtspraak weggezonden als bedevaarder of werd verbannen. Hoewel er een duidelijk onderscheid is in de doelstellingen tussen vastenavondviering en 1april- gebruik, toch valt mij weer dit spottend wegzenden op van de dwazen, de matelozen , de ongewensten, of van bepaalde zwakkere maatschappelijke geledingen. Met deze vaststelling “Die blau Schuyte” – ets van H. Cock komen we bij een laatste theorie (1559) naar Jeroen Bos aangaande 1 april, nl:
1 APRIL ALS INWIJDINGS- OF ONTGROENINGSRITUEEL .
Beschouwen we het begrip “aprilgek” even van nabij, dan zien we dat deze aprilgek in de volksmond afgeschilderd wordt als een sot, een dwaes, een nar, een sul, een uilskuiken. Per definitie wordt diegene voor gek gezet die pas in dienst getreden is als dienstmeisje of knecht, als jongste bediende, als werkman, als beginnend leerling. Ook de pas in het dorp aangekomen immigrant, de lichtgelovige, de ongelukkige sul op de boerderij of de meest simpele jongen uit de klas of uit de straat. Ik vermeldde al in het begin dat de mens steeds de spot heeft willen drijven met de zwakkere. vooral in de volkshumor en in de moppentapperij zijn de voorbeelden -ook vandaag nog-legio. Maar in de Middeleeuwen vormde de zwakkere veel vaker het middelpunt van spot: zie bv. de bedelaar, die men voor schooier uitschold; de blinde, die uitgelachen werd als zijnde dom en onbeholpen; de kreupele bespot als mankepoot, de dwerg, die juist goed genoeg was om de nar uit te hangen, de lelijke vrouw bestempeld als heks, de pestlijder, een woord dat zelfs vandaag geen uitleg behoeft zo negatief klinkt het nog, al drukt het woord een verschrikkelijke ziekte uit, en ga zo maar door.. . .
De middeleeuwse boerden en de toneelliteratuur zoals de esbattementen, de cluyten en de sotterniën zitten barstensvol met karikaturaal uitgetekende dwazen, sullen en zwakkelingen.
In onze moderne tijd zien we dat het niet alleen maar dwazen of oningewijden zijn die bij de neus genomen worden, maar ook vrienden en kennissen, collega’s, krantenlezers of radioluisteraars en TV-kijkers tracht men met een aprilgrap af te vangen.
In de 19e E. verscheen er in de “Revue des Traditions Populaires”, uitgegeven te Parijs in 1889, een artikel van de hand van Jules Lemoine onder de titel “Le Poisson d’avril en Belgique”, waarin we interessante informatie vonden. We vertaalden voor U navolgend belangwekkend onderdeel:
”Wanneer de aprilgek naar de winkel gestuurd wordt om een looze boodschap, dan wordt hij door de winkeldame onder handen genomen nadat hij zich als gefopte dwaas heeft kenbaar gemaakt door te vragen naar het onbestaande tuig. De winkelierster heeft inmiddels in ‘t geniept de handen in een pot met blauw poeder gestoken, poeder dat vroeger als blauwsel voor de was gebruikt werd en beklad nauwgezet het aangezicht van de onfortuinlijke boodschapper, die de reden hiervan niet goed begrijpt en uitgelachen de winkel verlaat. Maar éénmaal buiten wordt hij spottend door z’n kameraden begroet, die voor de gelegenheid een orkest hebben samengesteld dat de meest ongelooflijke blekkemuziek of ketelmuziek produceert op afgedankte ketels, marmites, oude potten en pannen, en allerhande ander keukengerei dienstig als slagwerk. Onder luid lawaai en kakafonische ketelmuziek begeleiden ze de ongelukkige gefopte met hevig hoe! hoe! geroep. “
In dit verhaal komen twee merkwaardigheden tot uiting:
1) het inwrijven van het aangezicht met blauwsel of het blauwen
2) het spottend begeleiden van het slachtoffer met ketelmuziek
De Franse tekst spreekt van: “Toujours le lourdaud a son charivari et est barbousé de bleu ” .
Het blauw verven: moet mijn inziens zeer ver teruggrijpen in de geschiedenis. We zien hier duidelijk een ontgroeningsritueel in: door het blauwen wordt men ingewijd. Dat het ook in Vlaanderen zeer lang geleden bestaan heeft, ligt o.m. vervat in gezegden als:
“hij werd om een blauwe boodschap gestuurd” wat betekent dat hij bedot werd of dat hij onder één of ander voorwendsel uit het gezelschap verwijderd of weggezonden werd.
In het Middelnederlands komt de uitdrukking voor: eene blauwe glose” d.i. een verzinsel, een vals voorwendsel, en “een sotlyck blauwen” staat voor een gek vertoon of een gek verzonnen gedoe. verder zagen we al “die blaue scute” als een spotnaam voor een blauwe schuit op vastenavond vol met bespottelijke figuren en kennen we nog “die blaue huyck” als symbool voor bedrogen echtgenoten.
De ketelmuziek: een nieuw zijsprongetje op ons thema. Dit oud volksgebruik is bekend onder namen als : ketelmuziek, blekkenmuziek , blekalbade, de simme jagen, schraminkei jagen, bellemerct houden, iemand uitspannen of onder de algemeen volkskundige benaming “Volksgerecht of charivari”, dit laatste afgeleid van het Frans. In de meeste gevallen gaat het om een soort van volksafstraffing , waarbij besproken personen uit de buurt via zo’n ketelserenade tot de orde werden geroepen in een openbare optocht. Dikwijls ging het om overspelige vrouwen of brutale dronken mannen die door zo’n rondleiding in het openbaar afgestraft werden voor hun onbetamelijk gedrag.
Dat Jules Lemoine dit in 1889 ziet als behorende tot de geplogenheden i. v. m. 1 april blijft een eigenaardig en alleenstaand feit, maar wekt toch verwondering omdat deze schrijver ons vrij uitgebreid en vrij grondig over de bestaande gebruiken op 1 april informeert.
Een ander volksgebruik door Jules Lemoine genoteerd als favoriete 1 april- grap bij de jeugdige bengels is “le jeu de la baguette d’or”.
Hierbij laat men een niet-ingewijde nieuwkomer (noteer: opnieuw de niet- ingewijde, m.a.w. alweer een inwijdingsritueel) geblinddoekt zoeken naar de zogenoemd “gouden staaf”. Deze “baguette d’or” was natuurlijk geen gouden , maar een houten staaf, die vooraf duchtig werd ingesmeerd met een goedje dat veel gelijkenis vertoont met natte klei of leem. De oningewijde, die al zoekend en tastend, geblinddoekt naderbij komt met gespreide handen en armen, wordt de stok op een bepaald moment tastbaar aangeboden en het onwetende slachtoffer, maakt er zich natuurlijk snel en blij op impulsieve wijze meester van, zodat z’n handen vol hangen met het plakkende, slijmerige goedje.
DE LOZE BOODSCHAP
Laat ons thans even het inhoudelijke uitpluizen van zo’n loze boodschap, waarvoor de aprilgek werd weggezonden. Meestal werd de geviseerde ergens naartoe gestuurd om zaken te gaan halen die niet bestaan. Aan de aard van het gevraagde hoorde de ingewijde dat de goedgelovige oningewijde voor de gek werd gehouden, met als gevolg dat het slachtoffer in kwestie doorgaans nog verder doorgezonden werd. De boodschap vormt doorgaans een begrip, samengesteld uit twee bekende woorden, maar dat door de ongewone versmelting een onbestaand werktuig of ding aanduidt, dat door de aprilgek gehaald moet worden en aldus het lachwekkende onderwerp van de loze boodschap uitmaakt.
Ziehier enkele plezante voorbeelden1We raadpleegden de volgende werken: 1. Genoteerd door Jules Lemoine in “Le poisson d”Avril en Belgique” verschenen in “Revue des Traditions populaires'” – Par is , 1889. 2. Genoteerd door E.H. Gabriël Celis pr. in “Volks kundige Kalender voor het vlaamsche Land'” – Gent, 1923 (overgenomen uit ‘”Biekorf'” XVe JG. blz.240). 3. Genoteerd te Chaam in 1996 (opgegeven door mijn zwager Ger Van Eil). 4. Genoteerd in ‘”Driemaandelijkse Bladen'” (1951/1955) Volkskundig tijdschrift uit Nederland. 5. Genoteerd door K. Ter Laan in ‘”Folkloristisch woordenboek'” 1949. 6. Genoteerd door Maurits sacré in ‘”volksspelen en Volksvermaken in Vlaamsch-België'” – Merchtem, 1925. 7. Genoteerd te Aartselaar in 1994 (opgegeven door Leon Cassiers, Louis Willmes, Thilla Dockx). 8. Genoteerd door Henri Mullebrouck in ‘”Vlaamse Volkstaal, bron van humor en wijsheid” – Koekelaere, 1984.:
In het algemeen en wellicht het meest bekend is het wegzenden: om een vierkante ronde,. of om ‘t vierkant rond. Mijn schoonmoeder, momenteel in de tachtig, vertelde me hoe in de dertiger jaren in Geel een jonge schoenmakersknecht naar de bakker werd gestuurd “om ‘t vierkant rond”. De bakker speelde het spel mee en zond de te ontgroenen aprilgek door naar de kruidenier of naar de apotheker, en zo kon dat soms een hele morgen duren van de ene winkel naar de andere, totdat de aprilgek het door had natuurlijk.
In de smidse werd iemand weggestuurd om het vierkantwiel (une roue carrée) . De paardenfokker of de paardenkoopman durfde zijn vrouw of een nieuwbakken meid naar de smid sturen met een handdoek als inpakmateriaal om “zeer voorzichtig” een speciaal beeld te gaan halen: met name het aambeeld!
Bij de voerlui: om een paardenstap of om muizengareeltjes.
Bij de metsers: om de mortelvork, om de steenputzijde, om de steenschaaf, om de steenzweep of om de dakschaar.
Bij de kasseileggers of de bestraters: om de kasseischaar of om olie voor de kasseistenen.
Bij de kleermakers: om knoopsgaten, om naainaaldenzaad (semence d’aiguilles).
Bij de glazenmakers: om de glasschaaf , om de glasschaar
Bij de timmerlui: om de verdikschaaf, om de balkenschaar, om de schouderbandzaag, om de dubbelsteelhamer (le maillet à deux manches) (1), om de vierkante-gatenboor.
Bij de schilders: om verfzaad, om sterrenblinkers, om de plafondschaar.
Bij de drukkers: om de papierzeef , om (een busje) muggenvet,
Bij de houthakkers: om de drieslagsbijl (hache à trois tranchants), om de slijkbijl, om de windkliever.
Bij de boeren: om de bosbessen-of de aardbeienladder om een leren slijpsteen, om de hooischaar of het hooischerm, om de dichte gaatjespan (om erwten mee te schiften), om de patattenzeef, om de eierzeef, om varkensmelk (lait de cochon).
Bij de bakker: om’t vierkant rond, om de krenten schieter (uit de omstreken van Groningen, waar men zegt nen “krintesjèter”), om de ovenschroef.
Bij de beenhouwer: om ‘t worstpatrooon, om de bloedboor, om het rolpatroon, om een halve kilo uitgebeende lever.
Men stuurde de aprilgek naar de winkel of naar de drogisterij of apotheek om: aprilzaad, slimzaad, sichel- of sikkelzaad, om borstelzaad, kruiwagenzaad, bultezaad, platte-bonenzaad, om een fleske droog- water, om gedroogde sneeuw, om been-olie (d’huile de bras), om olie van muizenbenen, om olie van cotret (wat stokslagen betekent), om muggentenen of om (gestampte) muggentetjes, om een nestelzift om een wrang van den biljart, om een meter koord om de wind te meten, om een zwingel-charge (wat een ingepakte dooi mus of een vleugel kon zijn), om een halve kilo of een dubbeltje tisterniet, om een dotteke rood blauwsel, om nen rechte haak, om hane-eitjes (hane-aaikes), om mosterdzaad, om een plintetrapke , of het plintenladdertje, om de vliegenval, om den muzieksleutel of om de solsleutel, om palingpootjes: om de vierkante bult, om 100 gr. schampeljoen, om de vlooien val, Om vijgen zonder zaadjes, om ooievaarskuitenvet, om drinkbakjes voor de vissen.
In de kazerne, bij de soldaten kon men schrapnellezaad gaan zoeken, of zaad voor kazernementszilver (in’t Frans:de graine d’argent de casernement) (1), om de sleutel van het schietplein (8), en om te sluiten nog een paar typisch Antwerpse loze boodschappen:
Naar de winkel om 100 gr. tantàferrekes (van het franse: tant-à-faire), bij de Antwerpse metaalbewerkers zond men de nieuwe werkmakker “om een iemmerke ellentriek”, in de petrochemische sector werd datzelfde Heen iemmerke
vacuum”, en de nieuwe bureelbediende in het bankwezen werd gestuurd “om een rentevoet” te gaan halen.
SPREEKWOORDEN 1. V.M.1 APRIL
De mengeldichter Jan de Regt schreef reeds honderden jaren geleden:
D’eersten dag van de groene april, scheert men de gek met wie men.
Jeronimus cock beeldde dit uit in een ets uit 1567 naar een werk van Jeroen Bos.
We kennen een erbijpassend vierregelig vers uit de 17e E. als volgt:
“d’Eersten dag van de groene april,
Scheerd men de gek met wie men wil.
wilt Ghij wel scheren nae den aert,
soo scheert vooreerst een geck sijn baert.”
Eveneens in de 17e. E. zien we dezelfde tekening onderschreven met een ander vijfregelig vers dat dan weer in verband gebracht wordt met vastenavondkermis . Maar dat is typisch 17d’eeuws; dezelfde prenten werden verschillende malen van andere onderteksten voorzien en op die wijze herbruikt in druk.
Vandaag betekent het woord gekscheren: zwansen, zotte praat vertellen. “Den geck scheren” betekende vroeger iemand voor de zot houden en het komt voort uit het gebruik om de prins der zotten eerst te scheren vooraleer men hem de zotskap opzette; te zien als een parodie op de geestelijke tonsuurschering .
In een tweede instantie werd de gek geschoren bij het snijden van de kei. Hiermee wordt een zuiver symbolische handeling bedoeld; waarbij men de echte zotten zogezegd genas door een keivormig gezwel achter het oor of op het hoofd weg te snijden. opnieuw te verstaan als een parodie op de medische wetenschap, die schedelboringen uitvoerde (uiteraard zeer dikwijls met nefaste gevolgen) om de druk op de hersenen van gekken te verlichten.
Het bekende spreekwoord: op den eersten april zijn al de zotten op den dril. komt voor in het Idioticon van het Antwerps dialect verzameld door de folklorist Jozef Cornelissen.
Overbekend is ook: Op den eersten van april, verloor Duc d’Alf zijnen bril of de variante op 1 april, verloor Alva zijnen Briel, waaraan een bekend historisch gebeuren vastzit dat hierna nog wordt uitgediept.
De oudste vorm van een Nederlandstalig spreekwoord i.v.m. 1 april klinkt als volgt:
Menne sal nemmermere liegen, No enen anderen bedriegen.
Maar op den eersten dag in aprille
Liegt een so vele als hi wille.
Vermoedelijk uit de 16e E, voorkomend in “Rapiarys, een boec van goeden poencten”; uitgegeven in 1930 door de Vereniging “”Joan Blaeu” te ‘s Gravenhage (een boekje met 365 spreuken).
In Groningen noteerde de bekende nederlandse volkskundige Ter Laan het volgende:
Op ‘n eersten april
Kan men de gekken schunen
Waar men ze hebben wil.
“Schunen” staat hier voor schuinen, oplichten.
Dichter bij ons staan de volgende gezegden: Op 1 april, stuurt men de zotten waar men wil, afkomstig van het Duitse
Am Ersten april, shickt man die Narren wohin man will.
Met nog een paar variantes: Op 1 april lopen zotten en katten op de dril, of Te 1 april, zendt men de zotten op den dril. Maar wat komt dat woord “dril” hier nu bij doen? Deze dril is afkomstig van “de dril van een meerval of een karper” en dat duidt op het afmattend rondzwemmen van die vissen, zeker als men ze aan de haak slaat. Deze dril werd ook toegeschreven aan katten die in de maartse buien en de aprilse grillen of bij hevige stormwind of onweer eveneens als gekken durven rondlopen.
Ook van het weer zegt men “in april is het weer op den dril”, waarmee eveneens het zotte rondtollen van het weer in april bedoeld wordt. Later gaat deze dril als een gek, afmattend rondlopen ook over op de fameuse legerstapoefeningen , die eveneens dril genoemd worden.
Een Engels gezegde leert ons: On the first day of april, hunt the gawk another mile” vrij vertaald betekent dit: Op de eerste dag van april, loopt het uilskuiken (of de sul -in overdrachtelijke betekenis-) een mijl om.
Als laatste een vrij onbekend, maar zeer pittig gezegde:
De Vrouwen en de aprillen: zij hebben beide hun grillen.
De Heeren en de aprillen: bedriegen wie zij willen!
Misschien blijkt uit dit gezegde niet onmiddellijk dat het een verband heeft met 1 april. Nochtans noteert Verschueren in zijn Modern Woordenboek (1930) het werkwoord “aprillen” als met iemand schertsen op 1 april.
HISTORISCHE GEBEURTENISSEN EN GRAPPEN OP 1 APRIL
Italië 16e E.
De Italiaanse schrijver Le Pogge, die leefde van 1480 tot 1559 was één van de vroegste die aprilgrappen te boek stelde. Zijn boek werd vertaald door de franse folklorist Bladé. Eén van die neergeschreven aprilgrappen verhaalt het volgende:
Le pogge, die kanselier was in Firenze, schrijft dat op een niet nader genoemd jaar op de 1ste April een groot aantal inwoners van Firenze aan de boorden van de Arno stonden te wachten op de komst van een walvis met een lusthuisje op z’n rug, waarin een Turks gezant en zijn dienaren zouden gezeten zijn. Het spreekt vanzelf dat de walvis met zijn gevolg nooit is komen opdagen.
Nederland 16e E.
De vroegste Nederlandstalige annotatie is te vinden in het zgn. Jutphase spotmandement uit 1518. Even verduidelijken waar het om gaat: een mandement is een officieel bisschoppelijk schrijven, dat vóór de vasten aan de gelovigen bekend werd gemaakt en waarin duidelijke instructies of aanbevelingen de gelovigen oplegden wat mocht en wat niet mocht. Een spotmandement is een wereldlijk document, een soort van script of draaiboek rond de feestelijkheden op vastenavond, waaruit in officiële bewoordingen duidelijk wordt dat de zotheid aan de macht is. Het spotmandement van Jutphaas nabij Utrecht uit 1518 is een rijk versierd plakkaat in sierlijk oorkondenschrift, waarin de spotsoeverein “Marcolphus” zijn wilsbeschikkingen voor de vastenavondviering heeft laten vastleggen.
Dit spotmandement parodieert tot in alle onderdelen een werkelijk mandement of plakkaat. Het zit boordevol symboliek uit het rijk van de zotheid, maar een uitgebreide studie zou ons te ver leiden, en levert zelfs voldoende stof om een heemkundig avondje op te zetten rond het thema vastenavondviering .
Er wordt in verwezen naar het 1- April gebruik, door 1 April te noemen als datum, waarop de zotten zich ter inspektie van hun zotskap bij het hof van Marcolphus dienen aan te melden. waaruit dus duidelijk blijkt dat al in de middeleeuwen het 1 April gebruik algemeen bekend en aanvaard was in onze gewesten als een tijdstip waarop mensen met gekke opdrachten belast of bedot werden.
Als ik nog even herinner aan dat oude Nederlandstalige spreekwoord van daarstraks uit de vroege 16e of late 15e E., tesamen met dit spotmandement uit 1518 en de Italiaanse 1 April notitie uit het begin van de 16e E., dan mogen we met een grote zekerheid stellen dat reeds op het einde van de 15e E. het 1 April gebruik een groot verspreidingsgebied had en al een zekere algemene bekendheid verworven had.
Nederland 17e E.
Nog uit Nederland, maar dan uit de tweede helft der 17e E. , komt wellicht de meest bekende historische 1- April gebeurtenis, die naleeft in de volgende spreekwoorden:
-Op den eersten van April, verloor Duc d’alf zijnen bril
-Op 1 April verloor Alva zijnen Briel
Beide spreekwoorden verwijzen naar de historische gebeurtenis, waarbij het stille Nederlandse stadje Den Briel plots beroemd werd door een fortuinlijk avontuur van de watergeuzen. Ik schets U even de historische situatie ter opfrissing van uw geschiedenislessen. Het Spaanse gezag over de Nederlanden dreef tientallen jaren lang met Alva’s bloedige terreur de onverzoenlijke tegenstelling tussen de oude en de nieuwe religie ten top. De gehate Tiende penning en de afslachting van zovele ketters die niet konden ontkomen aan de grijparmen van de inquisitie of Bloedraad maakten vele tegenstanders groen van haat, verteerd als zij waren door wraakgevoelens.
Natuurlijk kwam er een even bloedige reactie: de Beeldenstorm met de talloze plunderingen geleid door de Geuzen. De Watergeuzen, die hun heil zochten op zee, demonstreerden hun haat in een kenteken met een halve maan en het devies: “Liever Turks dan Paaps”. Dit devies, dat tevens voorkwam in het zogenaamde geuzenlied, werd tot in de 20ste E. in vele Vlaamse dorpen nog uit volle borst gezongen in liberale kringen, tijdens de politieke strijd tussen katholieken en liberalen in de jaren 1880 tot voor en zelfs na WO I.
In 1572, nadat Queen Elisabeth uit politieke berekening geen asiel meer wil verlenen in Engeland aan de Watergeuzen, verlaat een 27-tal schepen tellende vloot, onder admiraalschap van Willem Van der Marck, een edelman uit Lummen (destijds in het prinsbisdom Luik gelegen, nu in Belgisch-Limburg) de Engelse haven en zet koers naar Enkhuizen om aldaar in overleg met Willem van oranje een bruggenhoofd trachten te vestigen. Maar het proviand is op, de honger kwelt en verzwakt de bemanning. Met sterke tegenwind wordt de Geuzenvloot, eerder toevallig, naar de Maasmond toegedreven .
Bloys de Treslong , een zoon van de gewezen baljuw van het stadje Den Briel laat met 2 schepen als voorhoede het anker vallen voor Den Briel. Het Spaanse garnizoen is al maanden weg naar Utrecht en gauw-gauw wordt alarm geblazen en de poorten gesloten. De Brielse veerman Coppelstock, die fungeert als bemiddelaar, overdrijft schaamteloos en meldt aan de stadsmagistraat dat de vloot 5000 man sterk is. Na enige aarzeling kapituleert Den Briel en ‘s avonds op den 1 April 1572 om 9 uur is de stad in handen van de Watergeuzen, hooguit 500 man sterk, zonder één druppel bloedvergieten.
Vanuit Den Briel slaat het vuur van de opstand over op Holland en Zeeland. De ene stad na de andere trapt het Spaanse juk van zich af, en daarmee uiteraard ook de Roomse godsdienst. En zo ontstond spottend het Geuzen-gezegde: “Op den eersten van April, verloor Hertog Alva zijnen bril”. Blijft de vraag waarom “Den Briel” vervangen werd door “zijnen bril”. Niet zomaar voor het rijm alleen: natuurlijk blijft dit historisch wapenkundig feit uit Den Briel ook in het oor hangen, maar “den bril” verwijst tevens naar één van de attributen van de nar. De bril staat daarbij voor scheelheid of blindheid (dus ook het niet zien, of het niet willen inzien in overdrachtelijke betekenis) en ook voor bedrog (of voor laf politiek gedrag).
In dit verband kunnen we nog naar een ander spreekwoord verwijzen i. v . m. de bril en de blindheid, met name: “Wat baten kaars en bril, als de uil niet zien en wil”. Ook hier die bril om het niet willen inzien te veranderen. De uil, net als het uilskuiken, staat synoniem voor de sul, de aprilgek , die op 1 April net als Hertog Alva bedot wordt.
Frankrijk 17e E.
Ook in Frankrijk is er een historische gebeurtenis die plaatsgreep op 1 April.
Hoewel hier bronnen en details uiteen durven lopen. Het gebeurde bij één van de Franse Koningen “Louis”, maar hier begint de verwarring al: de een spreekt van Lodewijk de XIde, een ander van Lodewijk de XIIde, ofschoon de meeste bronnen het bij Louis XIII houden. Deze leefde van 1601 tot 1643, en ons verhaal speelt zich af in Lotharingen of Lorraines, een gebied dat afwisselend terecht kwam onder Franse, Oostenrijkse of Duitse heerschappij. Lodewijk de dertiende regeerde hier vanaf 1617 en hij zou ooit een niet nader genoemde Prins van Lotharingen in het kasteel van Nancy opgesloten hebben (Eén bron noemt hem Frans, Hertog van Lotharingen, maar dit klopt niet want deze leefde van 1708 tot 1765) .
Wat er ook van zij -laat ons aannemen; “volgens de overlevering”- zat deze Prins van Lotharingen dus opgesloten in een kasteel te Nancy. Toen de bewaker op 1 April (alweer van een onbekend jaar) zijn gevangene kwam bezoeken, vond hij de cel leeg: de prins was door een opening over de wallen gevlucht en de vogel was gaan vliegen, of beter gezegd de vis was gaan zwemmen, want hij was de rivier overgezwommen. Volgens één bron was hij de bevroren Maas overgevlucht!
Als dat geen loopje met de waarheid is. Eerst en vooral is het zeer twijfelachtig om op 1 April nog een dichtgevroren rivier te vinden, maar bovendien vloeit in Nancy niet de Maas of La Meuse, maar wel La Meurthe. De bron, die het heeft over het overzwemmen van de rivier besluit het verhaal met de opmerking dat sindsdien de inwoners van Lotharingen spotten met de Franse Koning omdat hij zogezegd een vis had willen opsluiten, waardoor de Franse overheersers in die tijd de bijnaam kregen van “wachters van de Aprilvis”. Een beetje te slordig en te ver gezocht om te geloven dat daar de Franse “poisson d’avril” zou geboren zijn.
Antwerpen 18e E.
We schuiven opnieuw een eeuw op en begeven ons naar Antwerpen in de 18e E. Daar in de carnavalstoet van 1736 brachten de sinjoren een parodie op de torenbrand te Mechelen, een feit dat juist zijn 50ste verjaardag vierde in 1736 en destijds aanleiding gegeven had tot de bijnaam van Maneblussers.
Bij deze gelegenheid werd een lied gedrukt van 33 strofen van 8 versregels met als zeer lange titel:
“50-jaerigh Jubilé van de wijt-vermaerde Mechelse Maen-Blusscherije, seer kluchtigh vertoont door de Liefhebbers van de Conincklijke Academie der stadt Antwerpen, op den lesten Vasten-Avont dagh wesende den 14 Februari 1736 langs de principaelste straeten van Antwerpen, tot groot vermaeck en contentement van de aenschouwers. Op de wijze van “Foei gij Mechelaars, het is schande”
Het verhaalt hoe de Antwerpenaars de Mechelaars -weliswaar op 1 februari in plaats van op 1 april- voor de gek hielden over een driemaster die Lillo wilde aanvallen en waar de Mechelaars met honderden kwamen naar kijken. Van een schip met drie masten was echter niks te merken…
In het 9de stroofke lezen wij heel concreet: “t jaer zesendertig heel contrari / Want den 1sten Februari / Schijnt April, Schijnt April / Voor de sotten goed van wil / Zij beginnen alras te sotten / De Boomen en siet men noch niet botten / ‘t is nog vroegh, ‘t is nog vroegh / siet sij zijn al sot genoegh”
Waaruit opnieuw moge blijken dat het 1 April gebruik ook in de 18e E. in Antwerpen goed bekend was. We krijgen hier eveneens de wetenschap mee dat “het botten van de bomen” een kwade tijd was voor de zotten.
Frankrijk 19e E.
In de 19e E. durft iemand het aan om één der gekroonde hoofden uit Europa beet te nemen. Op 1 April 1864 werd keizer Napoleon III voor dag en dauw door een bode gewekt met het nieuws dat een Oosterse prins onverwacht te Parijs was aangekomen. Heel het paleis stond binnen de kortste keren op stelten.
Tolken werden inderhaast gezocht, de Franse schrijver Mérimée moest onmiddellijk een welkomstrede neerpennen en de koks gingen zo te keer dat de ovens oververhit raakten en de keukens bijna vuur vatten. . . tot men er zich omstreeks 10 uur in de voormiddag rekenschap van gaf dat het maar een aprilvis was. Hoe de keizer reageerde.. vermeldt het verhaal niet.
In datzelfde jaar, op dezelfde dag, stopten enkele uren later – d.i. op het middaguur- een ongewoon aantal koetsen en huurrijtuigen voor de deur van de romanschrijver Alexandre Dumas. Er meldden zich zowat 40 genodigden aan, allen behorend tot de beste standen. De schrijver was niet weinig verbaasd toen hij vernam dat ze een uitnodiging hadden ontvangen om bij hem het middagmaal te komen delen. . .
België 19e E.
In de 19e E. worden in ons land de eerste geschiedkundige opzoekingen neergepend i. v.m. 1 April-gebruiken door een zekere Jules Lemoine, die bijzondere informatie liet verschijnen in de 4e Jg. van de “Revue des Traditions populaires” uitgegeven in Parijs in 1889.
In het artikel onder de titel: “Le poisson dl Avril en Belgique” lezen we -vrij vertaald- o.m. volgende interessante informatie:
Volwassen mannen liet men een zwaar stenen blok, zorgvuldig ingepakt, ver weg dragen. Soms was het een houten kist, die kon gevuld zijn met stenen, of met dode ratten of muizen. Een gierige boer werd verteld dat hij ergens een karrevracht hooi mocht gaan leveren; bij aankomst bleek het dan een belangrijke firma of een sjiek etablissement te zijn, die niks te maken hadden met hooi of stro.
‘s Nachts werden uithangborden weggenomen en men wijzigde de betekenis of men ging ze op andere plaatsen hangen.
In Macon, een dorpje niet ver van Chimay, nam men ‘s nachts eens alle zonneblinden af en liet ze drijvend achter op een grote vijver in de buurt. In ditzelfde dorp plaatste men ook eens op een nacht takkenbossen aan naar buiten uitslaande deuren, zodat deze ‘s morgens bij het openen der deuren verschrikkelijk kraakten.
Deze Jules Lemoine noteerde ook nog een tweetal scabreuze grappen, of met andere woorden: grappen “met een reukje aan “.De eerste Aprilgrap komt uit het milieu van de klompenmakers. Eén van de gekende volksspelen daar bestaat er in om met een “soeke” naar een boven ooghoogte opgehangen klomp te gooien. Wie erin kan gooien, krijgt naast z’n eigen geldstuk, meteen ook alle “soekes” die onder de klomp op de grond liggen.
Met 1 April mag de nieuwkomer voor de eerste keer mee doen met de geroutineerden in het spel. Blijkbaar heeft iedereen “pech” die dag, want de geroutineerden gooien er met veel gevloek en gesakker constant naast. De nieuwkomer daarentegen, aangemoedigd door de verlokkelijke centjes, doet z’n uiterste best om in de klomp te gooien, en wanneer dit dan eindelijk lukt, grijpt hij de winst weg van de vloer en natuurlijk ook zijn “soeke” uit de opgehangen klomp, maar de ongelukkige winnaar zal zich 1 April nog lang heugen, want jammer genoeg zat in de klomp nog wat anders dan alleen maar zijn “soeke” : iets met een flink reukje aan dan nog wel!
Bij de schrijnwerkers noteerde men de gewoonte om op 1 April de nieuwste of jongste schrijnwerkersknecht weg te sturen met een zware kruik op de rug gebonden. Deze kruik was goed hermetisch afgesloten en er hing een boodschap aan, waarop gewoonlijk te lezen was: “cassez-la lui sur la gueule”. De ontvanger, die de boodschap te lezen krijgt, zal dan doen zoals bevolen wordt: dit is de kruik stukslaan op de rug van de drager, die dan een zeer onwelriekende hoeveelheid drek als inhoud over rug en kleren krijgt gegoten.
België 20e E.
Op het einde van de 19e en in het begin van de 20e E. wordt het volk wat minder triviaal. De romantiek als cultuurstroming viert hoogtij en tracht het zedelijk verval van de mens tot een hoger peil te verheffen. Algemene schoolplicht en volksontwikkeling helpen hierbij. Men stuurt in die tijd op 1 april naar vriend of vijand spotprenten of papieren aprilvissen.
Postkaarten als “Messager d’amour”
In de eerste jaren van de 20e E. komen we veel postkaarten tegen verzonden op 1 april als “messager d’amour”, allemaal in het Frans, met een romantisch gezegde of versje naast een aprilvis of een romantisch tafereeltje. Bedenk echter wel dat in die periode de begoede (lees: koopkrachtige) burgerij ook in Vlaanderen praktisch uitsluitend franssprekend was, of op z’n minst school gelopen had en Frans geleerd had. De werkman of de dagloner kon zich geldkostende fratsen niet veroorloven.
De op de postkaarten afgebeelde vissoorten. hebben diverse vormen; we herkennen de 1 April-fantaisievissen,de vliegende vissen waarschijnlijk om het verwarde verhaal nog ongeloofwaardiger te maken / maar zeer dikwijls ook karpers of meervallen. En het zijn juist deze twee laatste vis soorten die bekend staan om hun fameuze -dril”, zoals we eerder al vermeld hebben i.v.m. de spreekwoorden.
Het kindje van 1 april
In de Gazet van Antwerpen van 3 april 1979 staat een merkwaardig verhaal over “Het kindje van één April”. Het blijkt dat op 1 april van 1979 een pasgeboren kindje zou zijn binnengebracht of in de kraamkliniek op één of andere manier verzeilde zonder dat moeder of vader bekend waren. Men zat dus met een 1-april-vondeling. Dit gebeurde in St. Erasmus te Borgerhout. Men vermoedde dat het pasgeboren kind daar door een vertwijfelde moeder werd gedeponeerd. Hoe ik de dagen nadien de kranten ook napluisde om het vervolg van dit vondeling-verhaal te ontdekken, de krant kwam er niet meer op terug. Ik trok dan maar mijn stoute schoenen aan en telefoneerde naar het secretariaat van St. Erasmus om inlichtingen. Men zou het opzoeken en ik moest een week later terugbellen.
In een tweede gesprek werd mij bevestigd dat het gebeurde correct was, maar voor meer inlichtingen was men gehouden aan zwijgplicht. Ik mocht niet weten hoe het verhaal verder ging. Ik kon een brief schrijven naar de directeur, die dan schriftelijk zou reageren, maar op meer inlichtingen moest ik niet hopen. Inderdaad speelt in dit geval de wet op de privacy en was verder aandringen ongeoorloofd.
Een misdadige aprilgrap
Op 2/4/1917 ( dus nog in de eerste WO) meldt de krant ‘Het Nieuwsblad” dat niet alle aprilgrappen steeds goed aflopen. Dhr. Sagaret, handelaar te Brussel kreeg het bezoek van 2 personen, die voor 1200 fr. toiletzeep bestelden, te leveren in de Berlijnstraat 50. De loopjongen ging met de koopwaar naar het aangeduide pand, leverde de goederen af aan de 2 personen en wachtte verder op de centen in een vertrek op het gelijkvloers, zoals hem gevraagd werd. Er gebeurde verder echter niks meer en de jongen werd ongerust. Hij verliet de kamer en begon te zoeken: het huis was voor de rest helemaal leeg. De 2 schelmen waren met de zeep verdwenen. Zij hadden de dag voordien het gelijkvloers gehuurd, maar zelfs die huur hadden ze eveneens “vergeten” te betalen! Om eerlijk te zijn, schuilt hier in wezen geen 1 aprilgrap achter, maar
een zuiver feit van oplichterij, waarbij de opgezette schelmenstreek eerder toevallig op een eerste april plaats heeft. De krant heeft van het gebeuren echter handig gebruik gemaakt om er een bij 1 april passende kop boven te plaatsen.
De Nieuwe Gazet en de Antwerpse Boerentoren
De naar mijn gevoel meest geslaagde aprilgrap uit de Antwerpse krantenwereld is deze, die verscheen op 1/4/1930 in “De Nieuwe Gazet”. Men had er jaren nadien nog de mond vol van. De publicatie van de fantastische trucage-foto van de scheefgezakte “Boerentoren” , die toen nog maar in opbouw was , was een vondst die drommen mensen naar de schoenmarkt lokte. De foto was vergezeld van zulk een beeldrijk ooggetuigenverslag , dat de Schoenmarkt op die fameuze 1e April 1930 zwart zag van het volk. Met honderden en honderden waren ze er ingelopen, die sinjoren met hunne hoge toren! Tien jaar later sprak men er nog over te Antwerpen, en omdat het moeilijk is om het excellente te overtreffen, heeft “De Nieuwe Gazet” sedertdien zelden nog meegedaan aan deze jaarlijkse journalistieke grapjasserij op 1 april: in schoonheid eindigen, noemen ze zoiets.
Het Zeeuws Dagblad en de bunker van Oostkapelle
Vanwege onze Nederlandse vrienden was er in 1950 een plezierige aprilgrap te lezen in het Zeeuws Dagblad. Het gemeentebestuur van Oostkapelle bracht ter kennis dat er in de duinen door de stormwind een bunker van onder het zand was vrijgekomen, wat zeer aannemelijk klinkt gezien de tijd van het jaar (maartse buien en aprilse grillen). Bij nader onderzoek bleek die bunker nog vol Duitse oorlogschocolade te zitten. Het gemeentebestuur nodigde iedere inwoner uit om op zaterdag (1 April uiteraard) ‘s morgens te halfnegen op het gemeentehuis zijn deel van de lekkernij te komen afhalen. De raadsleden zullen wel het volle plezier van hun aprilgrap gehad hebben, toen ‘s anderendaags ongeveer 150 brave inwoners van Oostkapelle omstreeks 08.30 uur geduldig doch vergeefs stonden te wachten om getrakteerd te worden op de smakelijke nalatenschap van de bezetters.
Het handelsblad en de Egyptische koning Faroek
In 1953 scoort het Handelsblad hoog met één van haar beste aprilgrappen. Zij kondigt de onverwachte komst aan in ons land van de Egyptische koning Faroek, die in de namiddag om 3 uur een bezoek zal brengen aan de Lentebeurs op de Groenplaats . Op kantoor heeft iedereen er de mond vol van: “een goei, hé zeg, dees jaor, die van Faroek! “.
In de namiddag hangen de mensen in trosjes rond te neuzen op de Groenplaats . Via metalen luidsprekers wordt het bezoek van koning Faroek aangekondigd. Als om 3 uur stipt koning Faroek effectief wordt voorgereden staan de mensen paf. Op de Lentebeurs volgt een officiële begroeting en een rondgang langsheen de standen. Geflits van fotografenlampen . Eén uur lang wordt de man met de fez langsheen de verschillende stands geleid om te proeven en te poseren met de standhouders. Het wordt een ware mierennest van honderden bezoekers. Dan wordt de man terug naar buiten geloodst het is welletjes geweest, de grap mag niet uitgemolken worden. ‘s Anderendaags is de aprilgrap goed voor bijna twee volle krantenpagina’s. Het succes is compleet, zowel voor de krant als voor de standhouders.
Gazet van Antwerpen en de Antwerpse Zoo
In 1973 brachten de reporters van de Gazet van Antwerpen de kwijnende Antwerpse dierentuin in de kijker op 1 april. Men hekelde de heersende verkavelingswoede en bracht ter kennis dat de Antwerpse Zoo door de ongebreidelde verkavelingsdrift een deel van haar terreinen moest prijsgeven en daardoor verplicht was om (op 1 April uiteraard) tot gratis uitdeling van een aantal dieren over te gaan, waaronder roofdieren, vogels, slangen en reptielen. Men verzocht de sympathisanten, die één dier per persoon konden overnemen, om zelf het nodige inpakmateriaal mee te brengen. Het moet die dag nogal een zicht geweest zijn, toen zowat 200 goedgelovige dierenvrienden bij de neus werden genomen en kwamen opdagen met lege dozen, lege vogelkooien, enzomeer!
Bij wijze van slot
De fantasieën van de dagbladreporter of die van sommige fantasten, die 1 Aprilgrappen uitdenken, lijkt wel onuitputtelijk. Misschien weet U dat al langer en bent u één van die zovelen, die ‘s morgens op 1 april gulzig de krant openslaan om snel -want nieuwsgierig- dé grap te ontdekken en er eens hartelijk om te lachen. Misschien is het al eens een flauwe, of er is niks te vinden, ofwel… kan het ook U eens overkomen dat ze U zitten hebben op 1 April. . .. maar dat zult U wellicht niet zo gauw bekennen.
Bij wijze van slot nog een goeie aprilgrap vanuit het verenigingsleven, want ook daar zitten rare spuiters tussen.
Deze laatste aprilgrap is een zeer moderne, want de computer speelt er in mee. De grap dateert uit 1980 en vond plaats te St.Job in ‘t Goor, maar eigenlijk was de vereniging -De Jonge Gezinnen” uit Mariaburg de organisator van het gebeuren. Zij stelden te St. Job een revolutionaire vermageringscursus voor. Deze cursus, die begon op 1 april, was gebaseerd op de ultramoderne theorieën en methodes van Dr. Witzmann.
Toen de geïnteresseerden schoorvoetend binnenkwamen werden zij overdonderd door de meest moderne en gesofistikeerde meetapparatuur en dienden zij eerst een vragenlijst te beantwoorden. Hun lichaamsvolume (opgelet niet “gewicht”!) werd bepaald door meting van het stemvolume met behulp van de computer. Daarna kreeg men een pleister op de arm geplakt, die 12 uur moest blijven plakken om de zuurtegraad van de vochtuitscheiding te meten. Nadien diende men de pleister voor verder onderzoek binnen te leveren in een klinisch labo op het aangeduide adres, maar dit adres bleek in werkelijkheid -o grappig noodlot!- een frituur te zijn! . . . .
Geraadpleegde bronnen:
-De Volksvermaken – Jan Ter Gouw, Haarlem 1870 blz. 125/128
-Oude Vlaamse Volksvermaken – J. Stinissen, Antwerpen 1908
-Volksspelen en volksvermaken in Vlaams-België – Maurits Sacré, Merchtem 1925
-Vastenavond – Carnaval – Charles de Mooij, Zwolle 1992
-Volkskundige kalender voor het Vlaamsche Land – E. H. Gabr. Celis, Gent 1923
-Le poisson d’ Avril en Belgique – Jules Lemoine, Paris 1889, verschenen in “Revue des Traditions Populaires” (4e Jg, deel IV, blz. 227/230).
-Spel en kwel in vroeger tijd – Willy L. Braekman, Gent 1992
-Over Folklore – John Flanders (Jean Ray), Aartselaar 1984
-Het Toneelleven in Vlaanderen door de eeuwen heen – Theo Deronde, Brugge 1930
-Help, de toren brandt – Jozef Van Balberghe, Bonheiden 1986
-Idioticon van het Antwerps dialect – Jozef Cornelissen en J. B. Vervliet, Antw. 1906
-Algemeen Vlaamsch Idioticum – L. W. Schuermans, 1865/1870
-Folkloristisch Woordenboek – K. Ter Laan, 1949
– Nederlandse spreekwoorden en gezegden – K. Ter Laan, 1956
-Rond den Heerd – Jgen 1871/1879
-Volk en Taal – Jgen 1888/1894
-Ons Volksleven – Jg 1895 blz. 196 en 122/123
– Driemaandelijkse Bladen – 1911 blz. 6/9, 1951 blz. 45/46, 1954 blz. 89, 1955 blz.39
-en diverse andere tijdschriften en dagbladen van de 20ste E., uit het dagbladmuseum en uit de tijdschriftenafdeling in de stadsbibliotheek van Antwerpen.