Terug naar overzicht jaarboek 1996-1997
(Foto: postkaartenarchief gemeente Boom)
door Broeder Paulus (Broeder van de Christelijke Scholen)
- 1
O.L. Heerke, mak in den hemel komen, `k Zal van mijn leven niet
meer vloeken ? – djee, djee, djee ! - 2
Piepenholleke,
Muizeke, muizeke, waar zitte ?
Binnen, machier!1Machiel? Wat doede gij daar ?
Kakken en pissen en door alle gaatjes kruipen!
Zeg ‘t eens dak het hoor ? P. in mijn oor!2“Kust nu mijn oor” = verwonderde uitroep (spel) - 3
Wip ! Zei den hond, en den hond sprak Fransch.
Zwijgen, zei den boer, of ik breek u den hals.
Als gij mij den hals wilt breken,
zal ik nooit geen Fransch meer spreken. (Aftellen) - 4
Jan en Piet gingen samen naar ‘t riet
Piet was weg en Jan was weg,
Piet kwam trug en Jan kwam trug. (kunstje) - 5
lk en onzen Dikken
gingen samen korekens pikken. Onzen Dikken viel in ’t slijk
En al zijn korekes kwijt. - 6
‘t Ga regenen, ‘t ga regenen, ‘t Ga regenen dat het giet, En als ‘t er
geene faro is, Dan drinken wij lambik !
‘t Ga regenen, ‘t ga regenen, het regent op onze kop
en als ‘t genoeg geregend heeft, dan houdt het stillekens op. - 7
Vliege, vliege, vleugeltjes,
En de pluimekes vliegen naar d’ hemeltjes Van heramplamplam, van envosselam
Vliege, vliege, vleugeltjes ! - 8
Deezeke schudt zijn beddeken uit,
En hij laat de pluimekes vliegen,
Hier en daar , overal,
Tot bij de koeiekes in den stal. (liedje) - 9
Als dat kinneke
Duimeke ziet,
Dan zal dat kindeke Lachen (spel) - 10
Wat groeit er in mijnen hof ?
– Ajuin!
Wat nog ?
– Peterselie!
Al die omziet, die krijgt hem niet, die krijgt hem niet,
Al die omziet, die krijgt hem niet! (liedje) - 11
Un dun dik,
zeven elastiek
(karnastiek) zeven
karnaboemlala,
un duk dik
Ein dijn dik
zeven ellen stik
zeven ellen
bomlala ein dun
dik (aftellen) - 12
Mijne man die vaart op
zee, Mijne man die vaart
op zee, Op de mosselare
zee (bis) Mijne man die
vaart op zee;
Wat doet hij op die zee ?
-Hij vangt daar eenen visch.
Wat doet hij met dien visch ?
Hij taart dat vel daar af.
Wat doet hij met dat vel ?
Hij maakt daar een zaksken van.
(Hij maakt daarvan een beurs).
Wat doet hij met dat zaksken ? (die
beurs)
Hij steekt daarin zijn geld.
Wat doet hij met dat geld?
– Hij koopt daarmee kinderen (een
kind). – Wat doet hij met die kinderen
(dat kind) ?
Hij stuurt die (het) naar school.
Wat leren ze (leert het kind) in de
school ?
Zij leren (Het leert) den A B C.
A B C de hond gaat mee
De kat blijft thuis
Wip ! zei de muis in het vogelhuis ! (gebarenlied) - 13
Plek !
Ga naar de met!
Koopt en koei, ‘t is geen goei
Koop ne pens,
voor ne zieke mensch!
Kwens, kwens, kwens! (gebarenrijm) - 14
Rommele, rommele in den pot,
Waar is klaas ? Waar is zot ?
Zot is in het stalleke,
Wat heeft hem daar verloren ?
Allebei zijn hooren.
Wacht tot dat hem thuis komt
Hij zal er wat van hooren.
Kip kap !
Slaat de koei haren kop af
En leg hem in het heilig graf
Gij zijt er eerlijk en eerlijk van verlost af !
Pietje (n) hei gezei
wei dat er eerst of lest moet aan zijn ik
of gij
of Jan daarbij
zeg het gij
drei en drei is tooverij. (toverrijm) - 15
Gloriantje zo zwart als roet, ging eens wandelen zonder hoed
En het zonnetje scheen op z’n bolleke
Want hij kreeg geen parasolleken
‘t Parasolleke, da was gescheurd, en
het zonneke kwam er deur. (liedje) - 16
Nieuwejarke zoete
Onse verke hei vier voeten Vier
voeten en eenen sten Is dat dan
geen duitje weerd ?(liedje) - 17
Op eenen Nieuwjaarsavond,
Dan sloeg den bakker z’n wijf
Met eenen dikken klippel
zodanig op haar lijf,
Het wijf kroop in den oven
Den bakker achternaar
Ze waren zoo wit bestoven
Op zaligen nieuwjaar
De knippel wa nie breken
Het wijf da wa nie spreken
De knippel die brak
En ‘t wijf da sprak
En alles was vergeten
(Ze kropen in den oven
ze gingen patatten stoven) - 18
Schoentje lap lap, lap leeren (bis)
Schoentje lap lap, lap lap,
Schoentje lap, lap, lap, lap, lap. (spel) - 19
Een twee drij vier.
Boom is hier!
En hadde Boom hier niet geweest,
Dan was er geen plezier geweest!! (liedje) - 20
Een twee drij
Den trein dee rijdt voorbij,
Met boeren en boerinnen en
Den Burgemeester bij. - 21
Do, do, kinneke do,
Slopt en doed a oogskens toe,
Hedde geene vaak,
Dan moette niet slapen,
Hedde geenen hoengere,
Dan moette niet gapen,
Do do, kinneke do !
Het maantje, het maantje,
Heeft door de wolk gekeken
En zegt dat gij moet slapen gaan,
En doet het zonder spreken
Do do, kindeken do,
Do do, kindeken do! (wiegelied) - 22
Loop loop loop,
de gardevil is daar
Loop loop loop, de gardevil is daar.
Klein klein kleuterke,
Wat doede gij in mijnen hof
Ge trekt er al de blommekes af
en maakt het veel te grof
mamake die zal kijven,
papake die zal slaan,
klein ldein kleuterke laat al die bloemekes staan. - 23
Op marjanneke
Spelemanneke Laat
Marjanneke dansen,
Op Marjanneke
Trezemanneke Laat
Marjanneke staan. - 24
Zand, zand, schoon wit zand
Vijftien centen de mand !
Visch, visch, schellevisch
Visch, visch, lange visch
Die deze nacht gevangen is. (straatroep) - 25
Een ging alleen.
Twee brak zijn been.
Drij ging met mij.
Vier ging naar Lier.
Vijf sloeg zijn wijf
Zes trok zijn mes.
Zeven ging naar Leven
Acht stond op de wacht
Negen kwam ik tegen. (telrijm)