Terug naar overzicht jaarboek 1996-1997
(Foto: zicht op Bosstraat FAB 0241)
door Armand Bal (+1986)
VAREN OVER DE RUPEL
Aan onze Veerdam komt een veerboot, voor d’ overzet naar d’ and’re kant, men kan de Rupel overvaren, in Klein-Willebroek wordt beland. Tweehonderd meter kan men varen, zowel bij hoog als lage tij, voor onze jeugd en alle lieden, door `t Rupelwater gaat het vrij.
Ons tolbrug is al lang verdwenen, waarover ieder goed kon gaan, om nu zijn bestemming te bereiken, vervangt die veerboot haar bestaan.
D’overtocht biedt hulp aan velen, niet meer langs lange baan naar huis, voor mensen die er daar nog wonen, `t gaat rustig door, zonder gedruis.
Een kerketoren ziet men en een sashuis, afstappen kan het aan `t staketsel, even maar opwaarts naar de kant, voor niemand wordt dat een beletsel. Aan de vaart ziet men ook `t brugske, waar `t water naar de Rupel komt, Klein-Willebroek blijft verder leven, waar huize staan daar aan de grond. Vanuit Klein-Willebroek zet men over, komt men naar Boom ook met die boot, voor een bezoek of om te wink’len, zo leeft die vriendschap immer voort.
DE KAAI
Aan de Kaai lagen eens veel schepen. In dichte rijen naast mekaar, om hun vertrekbeurt af te wachten, als het getij kwam voor hen klaar. Daar werd gelost en ook geladen, veel tonnen werden neergezet, een brouwerij had er haar plaatsje waar soms de doorgang werd belet.
Kasseiweg dekte andere stukken van een of ander instelling,
die daar geplaatst, hun beurtrol kenden, tot alles dan weer verder ging. Bij hoge tij kon `t water stijgen, vooral bij stormweer en de vloed, waardoor de Kaai zou onderlopen, dat deed de schippers ook geen goed.
BLOEMMOLENS
In achttienhonderd een en tachtig rezen gebouwen torenhoog.
Aan de Bassinstraat, sterk verheven, zij boden daar een groot betoog. Het werd genaamd de “Molens Rijpens” waar er veel graan werd heengebracht.
Om fijne bloem daarvan te malen, waarnaar ons bakkers werd betracht. Daar werkten vele stoere gasten, waar ieders taak te wachten stond, om er een opdracht uit te voeren, van aan de top tot op de grond. Daarachter lag nog onze Veerdam waar boten vaarden op en af, veel werd gelost en ook geladen, grote vrachten die men er gaf.
Zware paarden trokken de wagens met zakken bloem, opeen getast,
om langs de straten weg te leiden, waar men dan zag die forse last.
Platwagens zijn nadien verdwenen, voor `t nieuwe camionvervoer,
om al die zakken te bestellen, kreeg ieder weer zijn vaste toer.
De tolbrug lag er in `d omgeving, door tal van mensen steeds bezet,
waar ook de wagens over reden, en er goed diende opgelet.
Die molens zijn nu stilgevallen, het vele werk bestaat niet meer,
ook dit bedrijf is nu verdwenen, in die gebouwen van weleer.
Zij staan er kaal en gans verlaten, nog met hun naam en ‘t jaargetal,
zo gans ontdaan van alle streling, zij bieden thans een groot verval.
HET KILLEKE
Naar `t einde van onze Vrijheidstraat, kwam `n uitloop van de Rupelboord, `t bleef in de volksmond “t Killeke” heten, zo werd die naam alom gehoord.
Er lagen soms wel enk’le schepen, die wachtten op een lading daar,
om er nadien weer uit te varen, bij weer en wind, zonder gevaar.
Van ‘t Killeke” werd dan gestevend, langs d’open Rupelmond maar voort, om de bestemming te bereiken, als ook de schipper stond aan boord.
Aan d’oever van onze waterstrook, werd ook het slijk soms aangespoeld, bij eb en vloed met vuile plekken, `t was door d’omgeving aangevoeld. Naast ’t Killeke stond ook een scheepswerf, waar slagen zwaar werden gehoord, om er de boten te herstellen, waardoor de rust vaak werd gestoord.
Aan d’overzijde van de steenweg, werd er de herberg druk bezocht,
daar konden mensen samen praten, en kijken naar de watertocht.
Het zou ook wel eens gebeuren, dat `t water naar de straat toekwam, om stromend schade toe te brengen, en ieder dan zijn toevlucht nam. Ons “Killeke” is thans verdwenen, dat beeld ging aan ons oog voorbij, `t blijft verder leven in herinnering, zoals dit was in vroeger tij.
NOEVEREN
Aan `t einde van de Vrijheidstraat, vlak over de brede spoorweglijn,
ligt verder daar een andere wijk, haar naam zal er “Noeveren” zijn.
De Nielsestraat loopt verder door , waarin komen smalle straten:
d’ Isabellestraat en de Diepestraat, de Plantsoenstraat, niet gelaten.
Hier dichtbij is ook een clubhuis waar aan ontspanning wordt gedaan, in een kapel wordt gelezen, voor mensen daar blijft dit bestaan. Uit deze wijk is veel verdwenen, daar stond eens een zinkfabriek, het benenkot met sterke geuren, laatst was er nog een glasfabriek.
In gelagen met hoge schouwen, werd steen gemaakt naar ied’re maat, pannen werd nog ingeslagen, droogloodsen ook voor elke graad. Scheepswerven boden er veel arbeid, voor `t herstel en sterke stand, waar ied’re stielman kreeg zijn kansen, waardoor een “zaat” flink was bemand.
De benedenkant met huisjesrijen, leidt verder naar de waterkant,
waar vroeger nog veel mensen woonden, waaraan zij waren zeer verpand. Aan `t einde van deze volkse buurt, blijft ook de “Blauwe pan” verbonden, waar met een buurtschap, dicht bijeen, nette huisjes zijn gevonden.
Ons Rupelboorden lopen verder Naar Hellegat en Niel maar door,
om aan die wijk haar naam te geven, De(n) Oever, die geen blik verloor. Noeveren zal steeds Noeveren blijven, voor elkeen die daar woont en leeft, die mensen houden van hun wijkplaats, zij weten wat gewoonten geeft.
SCHEEPSWERVEN
Aan d’ oevers van ons Rupelboorden zag men werven voor de schepen, die aan veel mensen werk er boden, en hun stiel heel wel begrepen. Aan die “zaten” lagen de boten voor herstel of nieuwe bouw, die zware arbeid vaak vereisten, voor vaklui die er werkten trouw.
Daar kon men zware slagen horen, op d’ ijz’ren platen voor de boot,
om alles aan mekaar te smeden, ging `t werk er voort van klein tot groot. Op Noeveren en ook in den Hoek, aan `t Killeke van de Vrijheidstraat, achter de Veerdam daar aan de kade, werd er gewerkt naar alle maat.
Als alles dan flink was uitgevoerd, werd `t vaartuig aan de wal gebracht, waar vrachten weer konden geladen, wat door de scheepslui werd betracht. Scheepswerven zijn nu ook verdwenen, voor al die stielen is `t voorbij, geen “zaten” meer in ons omgeving, ook dat behoort tot vroeger tij.
ONZE KAPELSTRAAT
Die straat blijft steeds haar naam bewaren, herinnert nog aan vroeger tijd, waar weleer nog veel mensen woonden, in die huisjes, hen toegewijd. Die naam doet aan `t kapelleke denken, waar er Sint Anna werd vereerd, dit stond al eeuwen langs de straatweg, Haar beelt’nis werd aldaar geëerd.
Eertijds droeg d’omgeving `n and’re naam, die heette daar `t Capelleveld, `t was er vertrouwd met `t kapelleke, zo werd dat vroeger daar vermeld. Er stond voordien ook nog een molen, Sint Annamolen was zijn naam, die draaide met de wind maar verder, kende er toen ook wel zijn faam.
Met paarden kwam men naar de smidse, zij kregen goed daar hun beslag, om verder wagentjes te trekken, daar op `t gelaag nog ied’re dag. `t Stoomtrammeke reed altijd verder, nabij die huisjes op zijn lijn, naar Rumst en Mechelen met de wagens, om op bestemming daar te zijn.
`t Ontbrak verder niet aan de gelagen, waar eens veel klei voorhanden was, steenmakers stonden op hun plaatsen, droogloodsen werden aangepast. Wij kijken nog naar hoge schouwen, die rook verspreidden ver omheen, zij walmden `t uit, hun sterke geuren, van d’ ovens van gebakken steen.
Er prijkten ook wel schoolgebouwen, voor jongens, meisjes, daar omtrent, met de Blaâ Root in de geburen, en wegen, naar den Hoek bekend. Die straat loopt door tot in Terhagen, ook daar blijft nog die naam gekend, over de grens van ons gemeente, waaraan die mensen zijn gewend. Kapelstraat is zeer druk geworden, `t vervoer gaat er nu snel doorheen, van groot en zwaar in elke richting, `t is er nu vlugger dan voorheen.
DOOR DE “BOMESTRAAT”
Eens voorbij de Varkensmarkt begint die straat met volkse naam,
zeer bekend als de “Bomestraat” kende weleer bijzond’re faam.
Eertijds stond vooraan d’arduinen pomp, die water schonk aan veel mensen, van ver kwamen allen er naartoe, jeugd kon drinken naar haar wensen.
Daar stonden eens veel werkmanshuisjes, waar mensen woonden dicht bijeen, om echt de buurtschap aan te voelen, want vriendschap was daar nog voorheen. Herbergen waren evenmin te kort, met uithangborden kras vermeld, een van hen droeg er de naam, `t vierendertigst estaminet, juist geteld.
Sint Annakermis werd goed gevierd, velen wandelden daar doorheen, zij zaten dan aan lange tafels, op stoel of banken dicht bijeen.
Ook kenden jongeren de zalen, vrolijke dansjes onder mekaar,
om er die kermis leuk te vinden, dat werd eenieder daar gewaar.
Duivenspelers kennen hun lokalen, om hun beestjes er in te korven,
zij halen daar ook hun constateurs, nadien hun prijs die werd verworven.
Daar stond eens `t gasthuis Sint Jan Baptist, dat vorige eeuw al werd gebouwd, voor Augustinessen`s ziekenzorg, ook ouderlingen toevertrouwd. Kapel verdween er met haar toren, ook `t witte beeld van de patroon, waar mensen kwamen hem vereren, want alles ging daar heel gewoon.
Nog verder werd eens klei gestoken, die put is nu gans dicht gemaakt, daar was gewerkt voor de gelagen, dat zicht is ook wel weg geraakt. Naam Kerkhofstraat blijft nog behouden, omdat daar ons begraafplaats is, lijkdragers bleven vroeger stillestaan, aan `t beeldje, prijkend in een nis.
Die lange straat loopt ver ten einde, tot aan de oude `s Herenbaan,
de grens van Reet, waar stond een molen, die baan voor ieder blijft bestaan.
DE “BLAâ ROOT”
Waar stond vroeger de school van den Hoek, loopt links `n huizenrij `n eindje door, waar eens werkmansgezinnen woonden, leeft nog de volksnaam “De Blaâ Root”.
Daar ziet men grote kleieputten, die huisjes staan er dicht bijeen,
vaak veel te klein om in te wonen, hun kind’ren kenden goed de steen.
In die root woonden velen samen, zij werkten meestal op `t gelaag,
om hierdoor aan de kost te komen, hun zware arbeid ging niet traag.
Huisjes bleven staan als echte krotten, een paar erven zijn nog bewoond, velen hebben die “Blaâ Root” verlaten, dit beeld wordt nu wel aangetoond; Die huizenrij blijft in herinnering, doet denken nog aan vroeger tijd, waar mensen toen nog moesten wonen,
daar was `t bestaan aan hen gewijd.
DE BAGGERS
Voorheen werd met schupjes klei gestoken, in lange trapjesrijen, ongeteld, mensen moesten hele dagen werken, dit was voor Lente – Zomertijd besteld.
Later zijn baggers dan gekomen, om beter klei weer op te halen,
met emmerketting uit de hoogte, en meer hoeveelheid te bepalen.
Emmers schaafden op en naar beneden, een dunne kleilaag nederwaarts, om aan de voet bijeen te brengen, en trekken weer tot hogerwaarts.
Klei viel verder naar beneden, om in trechterbak te zien verdwijnen,
de klep stond open om te vullen, in kipwagentjes te gaan verspreiden. Als baggers in de diepte werkten, schoven d’ emmers de kleilaag meer, vulden zich van onder naar boven, in de vergaarbak, altijd gedwee. Steeds eind’loos ging het baggeren voort, de stuurman moest zijn trekker leiden, altoos maar door in rechte lijn, om alle onheil te vermijden. Ze staan ergens nu verlaten, het baggeren ging ons ook voorbij, geen schaven meer in kleiegronden, dat was nog werk uit vroeger tij.
DE BOSSTRAAT
Naar `t einde van onze Kapelstraat komt men aan de Bosstraatlei,
daar is `t wat stijgen, opwaarts verder, om te bereiken d’ huizenrij.
Bomen maakten het daar sierlijk, zij prijkten als een groene gang,
van links naar rechts gaat het daar opwaarts, die lei loopt draaiend verder lang.
Die olmen zijn nu uitgestorven, zij treurden al een hele tijd,
nog staan er daar op korte stammen, zo droog en schraal, tot hout herleid. De Bosstraat telt nu nog veel mensen, die houden trouw daar aan hun wijk, om samen `t buurtschap aan te voelen, wat voor eenieder blijft gelijk.
Straten dragen vertrouwde namen, met huizen netjes in de rij,
om daarmee nog eens aan te tonen, dat men er denkt aan vroeger tij.
Dirkputstraat leidt langs lange paden, St Katlijnestraat komt waardig voor,
Nachtegaalstraat, ver `n watertoren, zij loopt eenzijdig dan maar door. Pastorijstraat wenkt er kerkewaarts, boven d’ huizen rijst de toren, waar Sint Katrien is te vereren, stilte daar is niet te storen.
Men noemt daar nog de “Kleine Steylen” waar er nog groen is en ook veld, paarden ziet men in een manège, waarop de ruiters zijn gesteld. Gelagen kenden ook hun putten, langs Schomme en de Schorrestraat, Verstrepensroot telde haar huisjes, waarvoor eens klei werd opgehaald.
`t Eykerveld blijft die naam behouden, van waar men heel de streek kan zien, haast `t hoogste punt van ons provincie, waar mensen woonden ook voordien. De Bosstraat mag er zelfs op roemen, dat daar muziek wordt voortgebracht, wat “Nooit Vermoeid” weet aan te bieden, wordt door eenieder zeer betracht.
De Bosstraat zal de Bosstraat blijven, die lieden houden aan hun stand, zij blijven eigen aard bewaren, waaraan zij jaren zijn verpand.
De leerplicht werd daar niet vergeten, als naam Schoolstraat komt naar voren, ook d’ Onderwijsstraat kan men noemen, waarbij ook mensen toebehoren.
BELLEKEN – TREK
Tinge-linge-ling.
`t Belleke bij bieke ging.
Mieke deed haar deurtje open
en ze zag de bengels lopen.
Wacht, zei Mieke, Belleken Trek,
houdt uw eigen voor de gek.
Tinge-linge-ling.
`t Belleken weerom ging.
Mieke speelde nu den doove
en ze trok heel stil naar boven.
Wacht, zei Mieke, keert ge weer,
`k Giet een emmer water neer.
Tinge-linge-ling.
`t Belleke weerom ging.
Mieke deed het venster open
en de bengels van daaronder,
kregen het water op hunnen donder.
Oh, zei Mieke, keert ge weer
dan giet ik nog een tweede keer.