kapotneuken door prutsen onklaar maken
noeneke rietfluitje en dgl. om te neuriën
oppassen zich goed gedragen
paddeknots zo naakt als een kikvors
paren hard lopen
pees heer en dame van troef
pees klap met vlakke hand
penninken janken van de pijn
percies gelijkend op, bijna
permeteren klagen van nood of pijn, jammeren
pertang pourtant, nochtans
pillen met de vingers afpeuteren: brood, eierschaal
pladerms met uitgestrekte armen vallen
profiteren eten
prut oogziekte, vuilnis
prutsen handjesspel, schijnvechten
ra stenen kruik voor opgelegde groenten en fruit
rats plots, ineens
rattekaal radical, ineens, grondig
rijzekens nauwelijks, juist, een weinig
roog eitjes in haring
schalotteren beschadigen, schenden
schandeel schouderband met lussen
schave(ne-)schouwe, schuwe= een guitige, komische
scheen(het-) scherm, gordijn op toneel; Frans=scéne
schoefeleer gulzigaard
schoor-(‘t-) de schorre
schoecht schoft, bult, bultenaar
schots scheef, lelijk, onpasselijk
schoven schof planken schuiven in muurriggels tegen ‘t water
schramielen Frans=escarbilles, schreuven, nog brandbare sintels
schremen, schreeuwen schreien, wenen
sebiet, sibots dadelijk, straks
sijske zwart waterkevertje, schrijvertje
sijskens stuipen
sjafelen klein werk doen
slip inkerving, spleet hemdpand
smeiren lekker eten-van smeer=vet
smots slorig meisje of vrouw
snel gezond uitziend, jeugdig, lief
snokken rukken
snossel kleinigheden, koekjeskruimels
sobet hakbord?
soo(r)t(de-) de klein soot= de kinderen; aanspraak:sotekes
spelnagel spijker met ronde kop-speldnagel