bof op(boevoep) vlak tegenaan
daar och omtrent ongeveer
de’t halfste de middenste
kroppede vol barstensvol
kwaad ijzer ijzerroest
rinkeneen ring aan één , gedurig aan
sterke boter plant, middelste geel gedeelte van een lisstengel
van hèr opnieuw
half en half ten dele, zus en zo
van eigen(s) vanzelfsprekend
hobbel en sobbel verward gekreukt
los en door dwarsdoor
hoop en al alles bijeen, hoogstens
râ zware steenaarde pot
met stukken en brokken geleidelijk
in stukken vaneen gans kapot
van voren af aan helemaal opnieuw
effen af bepaald, rechtuit
door de langen duur tenslotte, eindelijk
van deeg hard, danig, ferm,”bra”
van bijlange niet helemaal niet
alzeleven vermoedelijk, zeker
heel de grondigen dag gans de dag
op ne weerlicht snel
met de ga-te gauw, in’t voorbijgaan
voor de frim voor de grap, de schijn
per fors met aandrang, absoluut
ten halven door middendoor
aloverhand beurtelings
da’s tegen veel valt hard, hinderlijk
eenszoveel dubbel zoveel
ik em aan heb beet
t’avond heden avond
te morgend ‘s morgens
te noenend ‘s middags
da’s eender om’t even, gelijk
geen(s)van alle allegôr geen enkele
dobbel en dik overvloedig, rijkelijk
gewisseld en gedraaid helemaal, hoe ook
kortvolgens kort daarop
van ene pas soms, tussendoor
uit mijne gerre uit mijn weg
krak’t zelfde helemaal’t zelfde
zij was bij de goeje ze heeft geluk, boft
het geld moest kuis op totaal op