Terug naar overzicht jaarboek 1994-1995
Lezing op 25/10/94
door Louis SOMERS
(Foto: Franciscus Verelst, eerste Boomse burgemeester FAB 8022)
Onze voorzitter Louis Somers hield deze lezing over de Boomse straatnamen op de eerste voordrachtavond van het voorbije werkjaar, die plaatsvond in het kader van de Culturele Maand van de gemeente Boom. Toen wij onze voorzitter eens polsten naar zijn voorliefde voor geschiedenis, verwees hij spontaan naar zijn grootvader, die hem als kind altijd vertelde over de Berthouts van Grimbergen en het boek van Kan. Steenackers.
De betrachting van onze voorzitter is de geschiedenis zo dicht mogelijk bij de mensen te brengen. Hij is steeds op zoek naar een Booms tintje in onze vaderlandse geschiedenis. De Vikings en Romeinen kwamen immers ook langs onze streek! Tijdens zijn jarenlange ervaring als technisch leraar probeerde hij op eenzelfde manier zijn leerlingen, die niet altijd zo goed konden leren, te boeien.
L. Somers maakte een selectie van de Boomse straatnamen, waarin een persoonsnaam voorkomt. Naast de biografische gegevens, zal hij enigszins uitweiden over de ontstaansgeschiedenis van het koninkrijk België. Tijdens deze periode leefden en werkten onze eerste Boomse burgemeesters. Het knipoogje naar de Bomenaars van toen mag niet ontbreken!
Wat er vooraf ging aan onze eerste Belgisch-Boomse burgemeester.
De wordingsgeschiedenis van onze Belgische onafhankelijkheid heeft een Booms tintje. Op het Europees Congres van Wenen, dat acht maand in beslag nam (van 30 oktober 1814 tot 9 juni 1815), werd de kaart van Europa herschikt. England, Pruisen, Rusland en Oostenrijk waren de verbondenen tegen Frankrijk. Zij verlangden een bufferstaat om Frankrijks oorlogszucht en gebiedsroof af te remmen. Daarom werden de Nederlanden weer samengevoegd.
Dit maakte een einde aan de scheiding tussen Noord en Zuid, die geschiedde na de 80-jarig oorlog tussen de Spaanse koning Filips II en de “Noord-Nederlandse” vrijheidsstrijders onder leiding van Willem van Oranje Nassau, die begon in 1568.
Zo werd Brussel in 1815 hoofdstad van de samengevoegde Nederlanden met als monarch koning Willem I van Nassau. Een goede week na het Congres van Wenen, op 16 juni 1815, ging Frankrijk met Napoleon voor de tweede maal ten onder in Waterloo!
Na Napoleon begon koning Willem I met vele goede bedoelingen te regeren over de Nederlanden. Maar zeer snel veroorzaakte hij een smeulende revolutie! Op 15 september 1819 verscheen een taalbesluit om de vernederlandsing van de staatsadministratie door te voeren in het Vlaamse landsgedeelte . De aristocratie en de ambtenaren waren in het Frans geschoold onder het beleid van Napoleon. Deze mensen behoorden tot die generatie die sprak van “citoyens, liberté, fraternité en égalité”.
Op 1 januari 1823 moest de vernederlandsing ingaan.
De verantwoordelijke minister Maanen hield er aan het besluit strikt door te voeren! Wie zich niet had aangepast werd naar Wallonië overgeplaatst. Koning Willem bevorderde in het Zuiden de handel en nijverheid en dacht aan de waterwegen. Zijn eigen Hollanders gaven hem het verwijt dat hij meer voor het Zuiden deed dan voor het Noorden!
En zo begon reeds in 1826 de aanleg van het kanaal van Brussel naar Charleroi en de kolen van de Borinage gleden vanaf 1832 over het watervlak van het kanaal langs het omstreden sas van Klein- Willebroek naar de steenbakkerijen van de Rupelstreek.
Maar de smeulende revolte was door niets te temperen en uiteindelijk explodeerde zij. Op 25 augustus 1830, feestdag van de koning, werd in de Muntschouwburg te Brussel “La Muette de Portici” (De stomme van Portici) opgevoerd, waarin nogal wat nationalistische liederen voorkwamen!
Bij de aanhef van het lied: “Amour sacré de la patrie, tu nous rendras la liberté!” (nu de Marseillaise), liep een groep heetgebakerde nationalisten naar buiten. Zij staken de staatsdrukkerij in brand en het huis van de gehate minister Maanen. De volgende dag kwam het volk in beweging. In die periode was er ook heel wat werkloosheid door de mechanisatie in de fabrieken. Bovendien was door de slechte oogst de broodprijs verdubbeld. Het volk vernielde machines en plunderde winkels. De politie greep niet in. De burgers stelden een burgerwacht in om hun have en goed te beschermen, dit geschiedde onder baron Van der Linden d’ Hoogvorst . De Franse vlag was reeds op het stadshuis gehesen, maar werd snel vervangen door de Brabantse-Henegouwse kleuren: zwart – geel – rood!!
Ook in Luik, Verviers, Hoei en Namen hadden er woelingen plaats en had de burgerwacht de verdediging van de orde op zich genomen. Eind augustus was alles weer rustig! Op 1 september kwam op aanvraag van de Brusselse notabelen de oudste zoon van de koning, prins Willem met zijn staf en onder bescherming van de burgerwacht zich van de toestand vergewissen. Hij zag de barricaden in de straten! Op 3 september dachten enige notabelen aan een splitsing tussen Noord en Zuid onder dezelfde dynastie. Dit idee was gebaseerd op een voorstel van Gendebien, weer iemand die weldra tot het Voorlopig Bewind zou behoren. Op 8 september werd een Commissie van Openbare Veiligheid opgericht met Gendebien, Van de Weyer en Felix de Merode . Op 12 september zingt men voor het eerst in de Muntschouwburg de Brabançonne, die zopas was gecomponeerd.
De ophitsing groeide. In de bierhuizen zong men reeds de Marseillaise, maar ook die nieuwe Brabançonne. Op 15 september stichtten vooruitstrevenden onder stuwing van de Luikenaar Rogier een Reunion Centrale, die een revolutionair centrum werd. De anarchie nam zienderogen toe. En in heel die gevaarlijke warboel bevond zich bij de Burgerwacht een Brussels-Booms zakenman!
Op 20 september maakte het gepeupel zich meester van het stadhuis, ontwapende de Burgerwacht en ontbond de Commissie van Openbare Veiligheid. De leiders namen de vlucht naar Valenciennes op veilige Franse bodem. In Brussel heerste chaos, de revolutie scheen verloren. Prins Frederik, tweede zoon van koning Willem, kwam met een leger van 10.000 man om orde op zake te stellen. Baron d’ Hoogvorst zetelde alleen op het stadhuis en hoopte op een voordelige capitulatie. De barricaden waren bijna verlaten.
Op 23 september rukte het leger in de morgen Brussel binnen langs de Schaarbeeksepoort en de Leuvensepoort. Intussen werden andere koninklijke troepen bij de Lakense- en Vlaamsepoort opgehouden. Bij het horen van geschut doken langs alle zijden vrijwilligers op. Het werd een romantische strijd van tuchtloze opstandelingen tegen een geregeld leger. Nadat de vrijwilligers uit Luik aangekomen waren onder leiding van Rogier, stroomden ook vrijwilligers uit Ath, Leuven, Waals-Brabant en de streek van Charleroi Brussel binnen. En tot ieders verbazing hielden de barricaden van die romantische strijders stand!!!
Op 24 september werd inderhaast een bestuurlijke commissie opgericht. Nadat de gevluchte leiders waren teruggekeerd, stelde men op 26 september een voorlopig bestuur samen, dat in oproep tot het volk de Belgen van hun eed van trouw aan Willem I ontsloeg. Prins Hendrik, die er voor terugdeinsde Brussel door bestorming en verwoesting te veroveren, trok op 26 september zijn leger terug uit het park, waar hij in stelling lag. In verschillende andere steden werden ook de aldaar gelegen garnizoenen verdreven en zo ook te Boom!
Op 4 oktober proclameerde het Voorlopig Bewind de onafhankelijkheid van België: Alexander Gendebien, Andre Jolly, Charles Rogier, Louis De Potter, Silvain Van de Weyer, baron de Coffrin, graaf Felix de Merode, Joseph Van der Linden en baron van der Linden d’ Hoogvorst . Zij waren franstalig en de meesten behoorden tot de adel. Op 3 november werd een nationaal Congres gekozen van 200 leden door slechts 30. 000 kiezers.
Wie cijnsplichtig was mocht kiezen. Kroonprins Willem, als landvoogd van het Zuiden, kon niets meer veranderen aan die toestand. En het zoeken naar zelfstandigheid ging verder. Op 25 november 1830 begon het opstellen van een grondwet onder de supervisie van een groep juristen (De brouckère, Raikem, De Ineu, Paul Deveau en Fleussu). Het werk zou wel enkele weken duren!
Ondertussen ging men ook op zoek naar een koning.
Londen moeide zich dapper met de moeilijke geboorte!
Onder invloed van de “Frankrijk-gezinden” koos het Nationaal Congres op 3 februari 1831 de Hertog van Neumours, zoon van de Franse koning Louis- Philippe, met 97 stemmen op 192 (er waren 3 afwezigen). Maar Londen zei ‘njet’! De Franse koning was zo beleefd het aanbod voor zijn zoon af te wijzen uit eerbied voor zijn buren.
Op 7 februari werd de Belgische grondwet afgekondigd. België werd een parlementaire monarchie met scheiding der machten:
* de wetgevende macht: de koning met Kamer en Senaat
* de uitvoerende macht: de koning en zijn ministers
* de rechterlijke macht: vredegerechten, rechtbanken van eerste aanleg, assisenhoven, beroepshoven en een hof van cassatie.
In de 19de eeuw stond onze grondwet model voor andere landen in Europa!
Het opstellen van de grondwet had tien weken geduurd en ondertussen was de chaos in België weer toegenomen.
De Orangisten begonnen zich in de steden Gent, Antwerpen, Brussel en Luik weer te roeren. Het leger moest wegens zijn republikeinse geest en zijn tekort aan discipline gedeeltelijk ontbonden worden. De bezorgdheid om stabiliteit bleef bestaan.
Op 24 februari 1831 koos het Nationaal Congres een regent in afwachting dat er een koning kwam. Baron Erasmus Louis Surlet De Chokier uit Luik werd in de derde stemronde gekozen met 106 tegen 61 stemmen. De volgende dag legde hij de eed af. Generaal Goblet vormde toen de eerste Belgische regering.
Jozef Lebeau, minister van Buitenlandse Zaken, vestigt de aandacht van de congresleden op Prins Leopold van Saksen Coburg Gotha. Deze Duitser, tot Engelsman genaturaliseerd, moest de grote mogendheden in de smaak vallen. Hij was op 16 december 1790 geboren in Coburg (Neder-Beieren). Hij had in het Russische leger tegen Napoleon gestreden. In 1816 huwde hij met prinses Charlotte van Engeland, die reeds een jaar later stierf. Sindsdien verbleef hij in England en werd er gewaardeerd. Op 9 augustus 1832 huwde hij met prinses Louise-Marie van Orléans, de oudste dochter van koning Louis-Philippe. Tot het einde van zijn leven bleef hij Luthers. Wegens zijn wijs oordeel werd hij het “Orakel van Europa” genoemd.
Op 4 juni 1831 koos het Nationaal Congres met 152 op 196 stemmen Prins Leopold tot koning der Belgen. Op 21 juli maakte de koning zijn Blijde Intrede, nadat hij in De Panne voet aan wal had gezet. Onder een stralende zon deed Leopold I zijn intrede te Brussel. Tegen de middag meldde hij zich met zijn staf aan de Lakensepoort, waar burgemeester Rouppe hem de sleutels van de stad overhandigde. Op het podium op het Koningsplein, tegenover de kerk van St.-Jacob-op-de-Koudenberg, nam hij plaats tussen baron Surlet de Chokier en Etienne de Gerlache, voorzitter van het Nationale Congres. Daar legde de koning de eed af: “Ik zweer trouw aan de grondwet en de wetten van het Belgische volk en zweer haar onafhankelijkheid en de integriteit van haar grondgebied te handhaven.” E. de Gerlache verzocht de koning de troon te bestijgen, wat hij ook deed! Onze Belgische politieke democratie kon beginnen.
Leopold I was verstandig, ietwat autoritair en had wel wat moeite met de engheid van de constitutionele macht. Hij waakte over de jonge onafhankelijkheid, ijverde voor welvaart en streefde naar het samengaan van de twee politieke partijen en naar vriendschappelijke betrekkingen tussen Kerk en Staat.
Op het wapenschild, in 1827 gelanceerd door de jurist Paul Derause, las men: “Eendracht maakt macht” – “Union fait la force”. Eindelijk kreeg de provincia Belgica van Julius Ceasar haar rechten. De oppervlakte was toen meer dan de huidige 30.000 km2. Het oorlogsongedierte had er goed aangezeten. Ons “Zuid-Nederland” is steeds het slagveld van Europa geweest. En wie ooit heeft gezegd: “Sire, er zijn geen Belgen”, moet zich bezinnen. Het was een politicus. De Belgae kwamen van over de Rijn in 288 v.Chr. naar onze streken afgezakt. Zij verjoegen hun voorgangers en die trokken over England naar Ierland en naar Bretagne in Frankrijk.
De Belgae waren de dappersten aller Galliërs volgens Julius Caesar: “Gallorum Omnium Fortissimi sunt Belgae”. En een goede raad, politicus, om een groot politieker te worden is geschiedenis het hoofdvak en die mag lid worden van “Ten Boome” .
BOOMSE BURGEMEESTERS
FRANCIS G. VERELST – straat
En alhoewel de staatskundige instelling op dat moment – 4 oktober 1830 – nog zeer wankel of broos was, wou men er werk van maken om ook de gemeenten te “ver-belgischen”. Er werden reeds op 30
oktober 1830 gemeenteverkiezingen ingericht onder toezicht van de “Burgerwacht”. Deze eerste gemeenteraadsverkiezingen werden in Boom geleid door een Brussels-Booms zakenman en major bij de burgerwacht, Major Fleury-Duray. Hij was daartoe door het Voorlopig Bewind aangeduid. Deze man bezat sinds 1829 een scheepstimmerwerf te Boom. Ze was nog volop in uitbouw, maar er werkten toch al zo’n 100 werknemers!
De uitslag van de verkiezing was de volgende:
1. Francis G. VereIst, molenaar – burgemeester
2. Jan. Bap. Rypens, olieslager – 1ste schepen
3. Jan. Bap. E. Mommen – 2de schepen
4. J. De Vreese – secretaris
Francis G. VereIst werd dus de eerste Boomse burgemeester in het onafhankelijke België. Wij vinden over deze man weinig levensbeschrijving in de Boomse geschiedenis.
De gemeenteraadsleden waren: J.B. Van den Bossche, J.B. Pauwels, Cornelis De Cock, Joseph Van Damme, Franciscus Clara Van Reeth en Cornelis Sel. Zij stonden in voor de 6.000 inwoners, die Boom toen telde. Deze mensen vonden werk in de Boomse nijverheid, die toen al heel wat milieuhinder met zich meebracht. Er waren drie huidevetterijen, een stijfselfabriek, twee rietsmelterijen, een oliemolen door paarden getrokken, een ketelfabriek, twaalf brouwerijen, vier stokerijen, vierenvijftig steenovens, en een bloemmolen. In het dorp was er tevens een magazijn van Brusselse kaas met veel reukhinder. Daarnaast waren er toen in Boom en omgeving twee ‘doctoors’ en een gynaecoloog, er was een onderwijzer voor de jongens en twee onderwijzeressen voor de meisjes en een derde voor de kleintjes.
De bloemmolen Rypens was in aanvang. In 1856 hadden Louis en Camille Rypens een olie en maïsmolen. Pas in 1881 werden de indrukwekkende gebouwen opgetrokken, waar nu de telefoonwinkel onderdak gevonden heeft. In 1922 werd de N. V. Molens Rypens opgericht.
TUYAERTS – straat
In 1848 kregen wij onze tweede burgemeester, Tuyaerts. Rond zijn aanstelling hangt een ludieke geschiedenis: men had af te rekenen met de naweeën van 1830 en de tekortkomingen in de wetgeving.
Tuyaerts was advokaat en behoorde tot de liberale partij. Hij was kandidaat bij de verkiezingen van 1848, maar de uitslag van de verkiezingen wees uit dat burgemeester Verelst opnieuw de meeste stemmen behaalde. Zoals reeds vermeld was deze burgemeester geworden onder of in opdracht van het Voorlopig Bewind, onder toezicht van de Burgerwacht en op verantwoordelijkheid van major Fleury-Duray. Maar tussen 1830 en 1848 had ons Belgisch staatskundig bestel reeds heel wat vorderingen gemaakt op wetgevend vlak. Zodoende werden de burgemeesters voortaan bekrachtigd door de koning. Aangezien wij pas op 21 juli 1831 een Belgisch koning hadden, was burgemeester Verelst in 1830 niet bekrachtigd. De toenmalige minister van Binnenlandse zaken Rogier, Luikenaar en lid van het Voorlopig Bewind, maakte van
deze onschuldige onvolmaaktheid gebruik om Verelst in 1848 te weigeren als burgemeester. Zo werd zijn partijgenoot Tuyaerts burgemeester. De Tuyaertsstraat werd aangelegd in 1858.
LOUIS VERBEECK – straat
Louis Verbeeck was burgemeester van Boom van 1876 tot 1887.
Tijdens zijn korte bestuursperiode gebeurden verschillende belangrijke feiten, zoals het leggen van de eerste telegraafkabel , de opening van de spoorweg Antwerpen – Boom en de inhuldiging van de spoorwegbrug over de Rupel, gebouwd door de Société Metalurgique Ateliers de la Sambre. Verder werd België in de jaren 1870 opgeschrikt door de scheuring in het politieke unionisme en de schoolstrijd.
EMILE VAN REETH – straat
Emile Van Reeth was en is nog steeds de recordhouder van het meeste jaren burgemeesterschap. Hij was in totaal 34 jaar burgemeester, namelijk van 1887 tot 1921. Zijn aanstelling in 1887 lokte heel wat herrie uit. De verkiezingen werden omwille van onregelmatigheden verbroken. De herverkiezingen op 8 juli 1888 werden nipt gewonnen door de liberalen, zodat burgemeester Van Reeth geen meerderheid meer had in de gemeenteraad.
De overwinning werd gevierd, maar al spoedig waren er onlusten, die jammerlijk eindigden, nadat de gendarmes het vuur hadden geopend op de feestvierders. De 31-jarige schilder Jan Frans Gustaaf Van den Bosch, met als toenaam “de Krol”, werd doodgeschoten. Burgemeester Van Reeth hield er de naam van “Miel Gendarm” aan over.
Van Reeth was ook volksvertegenwoordiger. In de Kamer was hij de spreekbuis van de steenbakkersbazen in de strijd die werd gevoerd tegen de wet op de kinderarbeid. Dit laatste noemde hij ‘gymnastiek’ .
FRANS DE SCHUTTER – laan
Frans De Schutter (1870-1951) was kopman van de Belgische Werklieden Partij in Boom. In 1890 was hij mede-oprichter geweest van de socialistische werkersbond. Van 1912 tot 1946 zetelde hij in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Toen deze partij in 1926 voor de eerste maal de volstrekte meerderheid behaalde in de Boomse gemeenteraad, werd De Schutter tot burgemeester benoemd. Hij bleef dit tot 1938.
JOZEF VAN CLEEMPUT – plein
Jozef Van Cleemput (1903 – 1967) was tijdens zijn jeugd actief bij de arbeidersjeugd en volgde de Volkshogeschool te Ukkel. In 1932 kwam hij vanuit Hoboken naar Boom wonen. Als schepen kreeg hij onderwijs onder zijn bevoegdheid. Onder zijn beleid verdween de dorpspolitiek, hij streefde naar samenwerking tussen de verschillende partijen. In 1946 werd Van Cleemput burgemeester van Boom. Hij was ook volksvertegenwoordiger en later senator.
Hij was een gevoelig man, maar liet dat niet blijken. Hij had een steile figuur en fiere houding als dekmantel. In de streek zag hij de toekomst van de steenbakkerijen in de modernisering door automatisering. Daarbij zou ook het ambacht wegvallen met een aanslepende periode van stijgende werkloosheid. Daarom was hij grondlegger van de idee “putten dicht”. Van Cleemput deed hier missionarissenwerk, hij sleurde grote politieke kopmannen van verschillende partijen naar de in onbruik geraakte putten in Boom. Maar hij zag zijn levenswerk niet meer in vervulling gaan. De dag na zijn begrafenis begon het opspuiten van de putten, namelijk de parking “Varkensmarkt” en de put voor het ziekenhuis “Den Brandt”.
POLITICI EN VAKBONDSLEIDERS
JAN BAPTIST CORREMANS – straat ——————————–
Jan Baptist Corremans, “Wanneske” genoemd, was bediende bij de koöperatieve maatschappij De Toekomst. Bij de politieke verkiezingen van 1899 was hij kopman en lijstaanvoerder. Bij deze verkiezingen waren er vier partijen, namelijk de B. W. P. (allemaal arbeiders), de Daensisten van Noeveren (allemaal arbeiders en twee neringdoeners) , de Liberalen (fabrikanten en een meubelmaker) en de Katholieke Partij.
HENRI SPILLEMAECKERS – straat
Henri Spillemaeckers werd geboren te Boom op 18 februari 1871. Als zoon van een middenstander kreeg hij de gelegenheid tot studeren. Ondertussen hielp hij als tabaksnijder in de zaak van zijn ouders.
Na de grote staking van 1894 kwam hij op dertien-jarige leeftijd tot de socialistische beweging en maakte zich onmiddellijk verdienstelijk in de culturele kringen. In 1896 is hij mede- oprichter van een propagandaclub . Er is dat jaar ook een oprichting van een “Jonge Wacht” en een trompetters club , die later met medewerking van Spillemaeckers het muziekkorps “Vooruit” werd. In 1894 of 1895 werd de toneelkring “De Dageraad” opgericht. Henri Spillemaeckers was bij de oprichters en was de “spil” van het gebeuren. Hij was ook de eerste toneelleider.
Op 10 oktober 1896 werd de ziekenkas “Hulp in Nood” opgericht en Henri Spillemaeckers maakte deel uit van het bestuur. Sinds 1894 was Spillemaeckers lid van de B.W.P. en in 1907 maakte hij deel uit van het Dagelijks Bestuur van de Werkers bond. Omstreeks 1910 werd hij secretaris van de socialistische diamantbewerkersbond. Tijdens de Eerste Wereldoorlog zetelde hij samen met Frans De Schutter in het “Nationaal Comiteit tot Hulp en Voeding”, dat met toelating van de bezetter zorgde voor de invoer en verdeling onder de bevolking van levensmiddelen uit de U.S.A.
Op 1 oktober 1919 werd een gebouw aangekocht om de diensten van de partij en de vakbeweging in onder te brengen, met café en feestzaal! Een samenwerkende maatschappij werd gesticht met medewerking van Spillemaeckers.
In 1921 trad het Boomse Koöperatief Verbond “De Toekomst”, opgericht in 1898, toe tot het Koöperatief Verbond Antwerpen. Hier werd Spillemaeckers lid van het uitvoerend comité van de Raad van Beheer.
In 1919 werd Henri Spillemaeckers tot senator verkozen, maar de verkiezingen werden verbroken. Twee jaar later deed hij dan toch zijn intrede in de senaat, waarin hij dan onafgebroken bleef zetelen tot zijn overlijden.
BENJAMIN HAESAERTS – plein
Benjamin Haesaerts (1872 – 1934) is voor Boom een bij zonder iemand geweest. Hij was schepen te Boom van 1914-1920.
Van 1920-1921 was hij provinciaal députer en geldelijke en technische hulp van het provinciebestuur. Begiftigd met een buitengewone intelligentie vergaarde hij een veelomvattende kennis. Hij behaalde te Leuven het diploma van burgerlijk ingenieur, maar bleef zijn leven lang studeren, o.m. rechten, economie en medicijnen. Zijn vader was geneesheer te Rumst. Haesaerts was een man van de daad. Met beide benen stond hij in het gemeentelijk leven en pakte de problemen aan met een buitengewone energie! Tegenkantingen wakkerden zijn werkkracht aan en hij was gekant tegen administratieve traagheid. In 1921 was hij grondlegger van de maatschappij van goedkope woningen. Deze maatschappij realiseerde haar eerste project, namelijk vier eensgezinswoningen en een badinrichting in de Overwinningsstraat . Voor de prijs van 1 fr. kon men 30 minuten genieten van een heerlijk stortbad. In de wijk Bosstraat verrezen 50 eensgezinswoningen voorzien van elektriciteit, voor die tijd een luxe!
Haesaerts deed ook nieuwe sportverenigingen uit de grond rijzen en bestaande kringen blies hij nieuw leven in. Om de veiligheid van de inwoners te bevorderen, werd in 1922 een nachtwacht ingericht. Meestal maakten oorlogsinvaliden en Oudstrijders hiervan deel uit.
In 1925 werd de intercommunale vereniging “Boomse Beekbossen Tuinwijk” opgericht, met als doel een gezonde agglomeratie tot stand te brengen in het noordelijk deel van de gemeente. Hiervoor werd onder zijn impuls een park aangelegd (1928) en de huisvestingsvoorwaarden van de plaatselijke arbeidersbevolking verbeterd. Hij gaf ook de push tot het bouwen van de Provinciale Technische School.
Haesaerts had ook twee voorname zonen, Luc (1899) en Paul (1901). Deze laatste was kunstschilder, historicus en architect. Hij stond in voor de keurige aanleg van de Franse tuin in het park, die in 1940 werd gerangschikt als landschap omwille van de volmaakte waarde.
Haesaerts was francofoon, waardoor hij heel wat tegenkantingen van de Vlaamsgezinden ondervond, ook in zijn eigen katholieke partij. Hem werden dictatoriale neigingen verweten en zijn progressieve plannen werden dikwijls niet begrepen door zijn medeburgers.
EMILE VAN DER VELDE – straat
Emile Van Der Velde was politicus en economist. Hij studeerde rechten, sociale wetenschappen en staatshuishoudkunde. In 1885 trad hij toe tot de socialistische B. W. P. Vanaf 1894 was hij kamerlid voor Charleroi, later voor Brussel. Een jaar later werd hij hoogleraar. Na de mislukte staking van 1902 voor het algemeen enkelvoudig stemrecht zocht Van Der Velde voeling met E. Anseele.
Op 4 augustus 1904 werd hij minister van State en in 1916 kwam hij als eerste socialist in de regering. Na de Eerste Wereldoorlog was hij in 1919 afgevaardigde op de vredesconferentie te Versailles. In 1919 kwam er de “Wet Em. Van Der Velde” op het alcoholgebruik om de jeneverplaag te bestrijden. De kleinste verpakking zou voortaan twee liter zijn en dat was te duur voor de arbeiders. In samenwerking met de christen-democraten heeft hij een belangrijk deel van de wetgeving gemaakt in de jaren twintig.
Van 1925 tot 1927 vertegenwoordigde hij België in de Volkenbond te Genève en in 1933 werd hij voorzitter van de B.W.P. Sinds 1929 wou hij de naam B.W.P. veranderen in B.S.P., maar dat heeft hij tijdens zijn leven niet mogen beleven. Een scherpe botsing met P.H. Spaak over de houding van België tijdens de Spaanse burgeroorlog leidde tot zijn ontslag op 27 januari 1937.
Hij droeg de naam van “Patron” . Hij was de stuwende kracht achter de ontwikkeling van het socialisme in België. Van straatanarchie en wilde stakingen kwam hij tot een volwaardige politieke partij, die de regeringsverantwoordelijkheid niet schuwde. Zijn botsing met Hendrik De Man was niet een van karakter of generatie, maar van fundamentele aard.
Van Der Velde was een buitengewoon redenaar en was goed wetenschappelijk onderlegd. Zijn burgerlijke afkomst heeft hij nooit verloochend. Geboren te Elsene op 25 januari 1866, overleed Van Der Velde te Brussel op 27 december 1938. In april 1947 werd het Emile Van Der Velde-Instituut opgericht te Brussel als studiedienst van de socialistische partij.
JOZEF WAUTERS – plein
Jozef Wauters (1875 – 1929) was een Belgisch socialistisch staatsman en journalist. Hij behaalde te Luik het doctoraat in de natuurwetenschappen en scheikundige wetenschappen. Reeds als student trad hij toe tot de socialistische partij. In 1908 werd hij volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Hoei – Borgworm.
Dit mandaat werd – met uitzondering van de periode 1912 – 1914 – steeds hernieuwd. In 1910 werd Wauters directeur van het dagblad “Le Peuple”. Tijdens Wereldoorlog I verbleef hij in het bezette gebied en bekommerde hij zich speciaal om de benarde voedselsituatie van de arbeidende klasse en om het lot van de werklozen.
In de na-oorlogse regeringen (1918-1927) was het departement van Nijverheid, Arbeid en Bevoorrading aan Wauters toevertrouwd. Hij bracht o. a. de wet op de achturendag, de oprichting van het Crisisfonds, de wet op de arbeidsongevallen en de pensioenen tot stand. Buiten de perioden van socialistische regeringsdeelname wijdde hij zich voor alles aan de uitbouw van de partijpers en de -uitgeverij.
LETTERKUNDIGEN
JAN FRANS WILLEMS – straat
Jan Frans Willems was een letterkundige, die zeer sterk ijverde voor de verdediging van de Nederlandse taal. Hij werd geboren te Boechout (Antwerpen) op 11 maart 1793 (Franse Revolutie!).
Hij liep school te Kontich, maar studeerde ook zelfstandig. Tijdens de Hollandse periode (1815-1830) genoot hij bijzondere bescherming van de Hollandse regering omwille van zijn ‘flinke’ werken over de Nederlandse taal. Hij genoot ook de dankbaarheid van alle weldenkenden in Zuid-Nederland, maar hij kreeg ook de haat en vijandschap van de Frans-gezinden. De omwenteling van 1830 werd hem noodlottig.
Hij werd verdacht van Hollandsgezindheid of Orangisme en werd als ontvanger van de Registratie voor Antwerpen-Noord afgezet.
Op 17 januari 1831 besloot het Voorlopig Bewind hem over te plaatsen naar Eeklo. In 1835 werd hij in ere hersteld. Willems kreeg het eredoctoraat in de Wijsbegeerte en Letteren van de Universiteit van Leuven. In 1839 werd hij Ridder in de Leopoldsorde. Hij bleef ijveren voor het gebruik van een eenheidstaal, zowel gesproken als geschreven. Vooral omdat de letterkundigen in dezelfde taal zouden schrijven, die gezuiverd zou zijn van alle vreemde woorden, zoals Galicismen. Hij wordt één van de baanbrekers voor onze taal genoemd. Tot aan zijn dood in 1846 was hij de bezieler van de Vlaamse Beweging. In 1851 stichtte men te Gent de ‘Liberale culturele werken’, naar hem genoemd: het “Willemsfonds”.
JAN BAPTIST DAVID – straat
Jan Baptist David, in 1801 geboren te Lier, was letterkundige en behoorde tot de Romantiekers. Hij was geestelijke en was achtereenvolgens leraar aan het Klein-Seminarie te Mechelen en hoogleraar aan de Katholieke Universiteit van Leuven. Tijdens de Hollandse periode (1815-1830) trad hij moedig op voor de godsdienstvrijheid, om de invloed van het protestantisme tegen te gaan. Hij stichtte toen de bibliotheek voor de verspreiding van de goede boeken.
David bevorderde de ontwikkeling van onze moedertaal en schonk aan het onderwijs het toen vermaarde werk “Vaderlandse historie” . De stijl van David was vloeiend, zorgvuldig bewerkt, gemoedelijk en gemakkelijk te lezen. Net als J. F. Willems en nog enkele anderen was hij geen dichter, maar een wetenschappelijke letterkundige of ‘taalbouwer’ . Door hun taalstudie, vooral op filosofisch gebied, waren zij de baanbrekers van de eerste Vlaamse dichters en romanschrijvers van de 19de-eeuw. Zij brachten eenheid en schoonheid in het taalgebruik.
J . B. David overleed in 1866. In 1875 werd het “Davidsfonds” gesticht als cultuurvereniging op christelijke grondslag.
KAREL LODEWIJK LEDEGANCK – straat
Karel L. Ledeganck had het in zijn leven niet breed. Hij promoveerde in 1835 na jaren van ontbering en hardnekkige studie tot dokter in de rechten. Enkele van zijn lyrische gedichten maakten bij aanvang opgang, maar later kenden zij minder biival: “Het graf mijner moeder”, “Het klavier”, “Boekweit”, “De drie zustersteden”. Tijdens zijn leven (Eeklo, 1805-1847) ontwikkelde zich te Antwerpen een groep letterkundigen, die men Romantiekers noemt.
Hun schrijfvorm was er één waar gevoel en verbeelding op de voorgrond treedt. Ledeganck was één van de allereerste Romantiekers.
AUGUST SNIEDERS – straat
August Snieders (1825-1904) was een Hollander, die op 19-jarige leeftijd zijn geboortedorp Bladel in Noord-Brabant verliet en naar Antwerpen trok. Daar werd hij letterzetter bij het “Handelsblad” en na vier jaar kwam hij er bij de redactie. In 1849 nam hij de leiding van het blad in handen en werd hoofdredacteur van de Belgische Illustratie.
Snieders heeft ons volk ook doen genieten van zijn eenvoudige, raak-tekenende en boeiende vertelkunst. Op 25-jarige leeftijd kwam hij naar buiten met enkele landelijke romans in de trant van H. Consciense. Doch zijn betere kracht lag in het humoristische- satirische van zijn burgerromans, recht uit het Antwerpse stadsleven gegrepen. Verschillende van zijn werken behoren tot het beste van de Nederlandse letterkunde: “De Gasthuisnon”, “Het Zusterken der Armen”, “Jan-Klaassen-spel”. Zijn historische romans staan op het peil van die van Consciense en zelfs hoger, zoals “Op den toren”, “Onze boeren”, enz. Hij leverde een reuzearbeid !
EMILE VERHAEREN – s traa t
Emile Verhaeren is een echte Scheldezoon.
Hij stamt uit St.- Amands, waar hij op 21 mei 1855 werd geboren.
Hij was Franstalig schrijver en promoveerde in de rechten in 1891 aan de universiteit te Leuven. Als student stichtte hij daar het studentenblad “Semaine des Etudiants”. Hij was een tijdlang één van de belangrijkste medewerkers van “La Jeune Belgique”.
Zijn eerste dichtbundel “Les Flamandes” (1883) verwekte heel wat beroering. Hij worstelde een tijdlang met gezondheidsproblemen, maar schreef toen wellicht zijn beste gedichtenbundels. Hij liet zich hiervoor steeds beïnvloeden door het landelijke leven. Later schreef hij onder invloed van de verstedelijking en industrialisatie van zijn woongebied.
Niettegenstaande hij in het Frans schreef, draagt zijn werk steeds een Vlaams karakter. Met zijn werk “Toute la Flandre” in vij f delen (1904-1911), maakte hij Vlaanderen bekend in heel Europa.
Verhaeren overleed op 27 september 1916 te Rouen. Volgens zijn laatste wilsbeschikking werd hij naast te Schelde in St.-Amands begraven. Deze gemeente heeft ook een Verhaeren-museum. Het landgoed “Caillou-qui-lique” te Ange, waar hij vaak verbleef, werd in 1930 gedeeltelijk en in 1970 volledig opengesteld als museum.
ALBRECHT RODENBACH – straat
Albrecht Rodenbach werd geboren in Roeselare in 1856. In het klein Seminarie van zijn geboortestad was hij de lieveling van zijn meester Hugo Verriest. Hij studeerde daarna Rechten in Leuven, maar hij moest zijn studies onvoltooid laten. Hij overleed op 24-jarige leeftijd aan TBC (Roeselare, 1880). Rodenbach verscheen in Vlaanderen als jonge letterkundige en student, als de verpersoonlijking van de hogere geest, strijdend voor een hogere vernieuwde volksbeschaving. Hij schreef hoofdzakelijk toneelwerken, meestal drama’s, zoals “Ondergang der kerels”, “Brugse Metten” en zijn beste ‘gewrocht’ “Gudrun”, een eerste proeve van dramatische poëzie.
In geheel zijn wezen was hij de man van denken en willen, een drager van machtige idealen, die hij met mannelijke kracht en vlammende geestdrift zocht te verwezenlijken. In zijn opmars naar de eenheid van onze taal, naar het ware schone, het goede, voerde hij het beste en het edelste van Vlaanderens jongelingen met zich mede! Rodenbach was een idealist, maar een idealist van de daad. Hij had steeds voeling met de werkelijkheid, koortsachtig ijverend voor zijn levenstaak.
HUGO VERRIEST – straat
Hugo Verriest, de man die de meest gevierde redenaar van Vlaanderen was en tevens de ziel van de katholieke Westvlaamse studentenbeweging “de Rodenbachse Blauwvoeterij”, werd geboren in Deerlijk in 1840. Deze Vlaamse streek tussen Roeselare en Kortrijk bracht heel wat Vlaams talent en beschaving: ‘t Land van Streuvels en Peter Benoit. Verriest studeerde aan het Klein Seminarie te Roeselare onder de meesterlijke leiding van Guido Gezelle van 1857 tot 1860. Later was hij professor aan het
St.- Lodewijksgesticht te Brugge aan het Klein Seminarie te Roeselare en rector van het klooster te Heule.
Hij was tevens pastoor te Waeken en te Ingoyghem, waar hij in 1922 overleed. Als leraar in de poësis stond hij nog steeds onder invloed van Gezelle en bracht hij zijn overtuiging en vurige liefde voor volk en kunst over op de leerlingen. Eén van hen was Albrecht Rodenbach. Verriest verwachtte dat deze invloed de hele Vlaamse , knapenschap’ zou bezielen en oproepen tot de strijd van de Vlaamse herwording.
Steeds jong van hart en geest heeft Verriest tot aan zijn dood het zaad van schoonheidsliefde en geestdriftige Vlaamse overtuiging over het volk uitgeworpen. Meer nog met het woord dan met de pen heeft hij zijn denkbeelden uitgedragen. En gelijk hij zelf was, zo klonk zijn betoverend woord, klank, zang, ritme en harmonie.
Hij heeft weinig gedichten geschreven, maar zijn prozawerken zijn erg talrijk! Men noemt hem de Zonnekoning van Vlaanderenland!
GUIDO GEZELLE – straat
De Bruggeling Guido Gezelle (1830 – 1899) was de baanbreker van de nieuwe Vlaamse dichtkunst in de tweede helft van de 19de-eeuw. Hij studeerde te Roeselare en werd in 1854 in Brugge tot priester gewijd. Als leraar te Roeselare vond hij in de poëzie een krachtig middel om het hart en de geest tot een diep geloof op te voeren.
Zijn verplaatsing naar Brugge en later naar Kortrijk griefde hem zeer diep. De dichter Gezelle zweeg geruime tijd, maar omtrent 1880 herleefde hij en in de jaren 1890 kwam zijn talent tot volle bloei.
Als mens was Gezelle een buitengewone verschijning. In zich droeg hij de zuiverste liefde en het edelste gevoel als een bovenaardse schoonheid. Hij had daarbij een schrandere en zeer diepe geest. Die hoogbegaafde mens was in hem innig vergroeid met de kunstenaar. De zuivere schoonheid van de natuur nam hij met zijn reine, haast kinderlijke blik in zich op en deed het weer openbloeien in een rijke weelde van innig zoete, ruisende poëzie.
Als priester, nederig en vroom, wist hij deze poëzie als een lofzang aan God te wijden. In dit zingen van ziel tot ziel brak Gezelle met de weinig soepele dichterlijke taal van zijn tijd. Hij schiep een eigen taal, een kunsttaal, puttend uit zijn rijk en keurig Westvlaams dialect en de schatten van het Middelnederlands.
HENDRIK CONSCIENCE – straat
Hendrik Conscience was een rasechte Antwerpenaar (1812 – 1883). Hij was eerst onderwijzer en nam in 1830 deel aan de Belgische opstand. Conscience was arrondissementscommissaris te Kortrijk en conservator van de Brusselse musea. Als schrijver kwam zijn werk onder invloed van de geleerde en veelzijdig ontwikkelde Jan De Laet. Hij was één van de populairste schrijvers van de Antwerpse Romantiekers. Tegen 1850 evolueerde zijn schrijftrant meer naar de realiteit, namelijk het realisme. Van toen af werd er meer aandacht geschonken aan het dagelijks leven.
Geen enkel schrijver heeft in de eerste helft van de 19de-eeuw een dergelijke rol gespeeld als Conscience. Het volk had nood aan aangrijpende verhalen vol gemoedsuitstortingen in een warm gekleurde taal. In zijn historische romans herleefden de machtige Vlaamse Middeleeuwen als heerlijke visioenen: “De Leeuw van Vlaanderen” (1838), “Jacob van Artevelde”, “De Kerels van Vlaanderen”. Van zijn landelijke novellen zijn o. a. “De Loteling” en “Blinde Roza” gekend. In zijn laatste letterkundige periode schreef hij moraliserende verhalen, zoals “Boer Gansendonk” en “De Geldduivel”. Deze man leerde Vlaanderen lezen!
PETER BENOIT – straat
Peter Benoit (Harelbeke, 17/8/1834) was een echt Belgisch componist, pedagoog en dirigent. Hij was een voorstander van de Vlaamse-Nationale muziekcultuur . Hij voltooide zijn studies onder Fétis en behaalde in 1857 de prijs van Rome. Benoit werkte een jaar als dirigent aan de Bouffes-Parisiens in Parijs.
In 1867 kreeg hij de leiding van de muziekschool te Antwerpen, hij rustte niet alvorens deze school tot Koninklijk Vlaams Conservatorium werd verheven (1898). Zijn vooruitstrevend leerplan dat de algemene ontwikkeling van de conservatorium- leerling beoogde en een onderscheid maakte tussen creatieve en uitvoerende kunstenaars, vond pas vanaf 1970 een gedeeltelijke toepassing in de Belgische conservatoria.
Benoit poneerde als componist en pedagoog het gebruik van de moedertaal en het belang van het volkslied als spiegel van de muzikale eigenschappen van een volk. Hoewel soms sentimenteel en hoogdravend, bereikte hij in de frescostijl, die hem eigen was, ogenblikken van epische kracht, zoals in de “Rubenscantate ” (1877) en het oratorium “De oorlog” (1873).
Benoits invloed is groot geweest. Hij overleed in 1901 op 67- jarige leeftijd te Antwerpen. Een jaar later werd in dezelfde stad het Peter-Benoit-fonds gesticht, dat een groot gedeelte van zijn werken uitgaf.
THEODOOR VAN RIJSWIJCK – laan
Theodoor Van Rijswijck (1811 – 1849) was een volksdichter met snedige en luimige inslag! Hij kende een eerder tragisch leven en beproefde verschillende beroepen. Hij was beeldhouwer, decoratieschilder, hulponderwijzer en eindigde als klerk in de “Berg van Barmhartigheid”. Hij overleed in een “krankzinnigengesticht”.
Van Rijswijck behoorde na 1830 met o.a. Jan De Laet en Hendrik Conscience tot de eerste groep Romantische auteurs, zij vormden einde 1835 de vereniging “De Olijftak”. Zijn flamingantisme bracht Conscience ertoe in het Nederlands te schrijven!
De familie Van Rijswijck was een wijdvertakte en begaafde Antwerpse familie van Nederlandse oorsprong. Vader Jan Cornelis was directeur van het Antwerpse “knechtjeshuis” en gelegenheids- dichter. Hij had een aanzienlijk aandeel in de literaire Vlaamse beweging van de 19de-eeuw, de familie was sterk liberaal en flamingant. De vader werd 82 jaar (1789 – 1871)De zoon van Theodoors broer, Jan was Antwerps burgemeester van (1892-1906) (Jan Van Rijswijklaan!) .
VICTOR DE MEYERE – straat
Victor De Meyere werd op 13 april 1873 geboren. Vader De Meyere was politiecommissaris te Boom en zijn moeder werd in 1937 als honderdjarige gevierd en geëerd met koninklijk bezoek in de persoon van prinses Jozefine-Charlotte. Victor studeerde aan de Rijksmiddelbare School en het Atheneum te Antwerpen. Hij werkte op het Antwerpse stadhuis en verliet er na 38 jaar het ambt als afdelingsoverste. De Meyere was ook letterkundige en schreef met grote voorliefde over alles wat met het volksleven te maken had. Zijn werken hebben een waardevolle bijdrage geleverd voor onze Vlaamse letteren. Hij werkte mee om een museum voor Folklore op te richten en werd er in 1924 hoofdconservator van.
Op 63-jarige leeftijd overleed De Meyere, hij liet nog een handschrift na van een lijvig werk over “Volksspel en Volksver- maak”. De Vlaamse Toeristenbond huldigde deze kunstenaar in 1944 door het “Victor De Meyere-pad” in te richten. Dit pad leidt de wandelaars van Wilrijk over Boom naar Mechelen, een Antwerps eresaluut voor een Bomenaar!
KUNSTENAARS EN ANDEREN
VAN ARTEVELDE – straat
Met Jacob Van Artevelde bevinden we ons in de periode van het Graafschap Vlaanderen (1337 – 1345 tot 1382) . Even een terugblik. Vlaanderen is steeds een gegeerd gebied geweest door Frankrijk en zijn oorlogszuchtige koningen. Vlaanderen vindt zijn oorsprong in een aantal gouwen tussen de Schelde en de Noordzee, die volks, cultureel en kerkelijk geen geheel vormden. Het was Karel de Grote, die regeerde van 768 – 772, die zijn Karolingische rijk verdeelde over 300 gouwen. Elke gouw had een gebiedsambtenaar, die allemaal door Karel de grote bezocht werden. Eén van die gouwen, kort bij Brugge, droeg de naam Flandriensis. De grafelijke familie van dit gebied verenigde enkele gouwen en bouwde die uit tot een feodale staat, ondanks de banden met de Franse, maar ook de Duitse kroon. Langs onze zijde van de Scheldeboorden behoorden ook het Land van Aalst, Dendermonde en Bornem tot Vlaanderen. In de loop der eeuwen werd Vlaanderen door militaire acties in verschillende richtingen uitgebreid.
De eerste graaf van Vlaanderen was Boudewijn I “met den ijzeren arm” (862). Hij was gehuwd met Judith, de dochter van de Franse koning, Karel de Kale. Deze had Boudewijn I in 816 ter hulp gevraagd tegen de Vikingen.
Terug naar Van Artevelde. Vlaanderen verkeerde in een hachelijke positie door de honderdjarige oorlog tussen Frankrijk en Engeland. England was op dat moment immers de leverancier van de wol voor de Vlaamse weverijen. De oorlog begon omdat de Engelse koning Edward III vanaf 1314 het bezit van de Franse kroon betwistte. De Franse koning Filips IV had namelijk geen mannelijke opvolgers en Edward III meende erfrecht te hebben voor zijn kleinzoon ten opzichte van Filip VI van Valois, zijn neef.
In 1336 legde de Engelse koning het embargo op de Engelse wol, waardoor de Vlaamse weverijen. stil vielen. En toch koos de Vlaamse graaf, Lodewijk van Nevers partij voor de Franse koning en Filip VI van Valois. Dus een familiekwestie.
Het Plan Van Artevelde.
Op 28 december 1337 trad voor de Gentse volksvergadering een gewoon burger op, de makelaar en hotelhouder Jacob Van Artevelde. Zijn wijze raad luidde: politieke onzijdigheid tussen Frankrijk en Engeland en een economisch verbond met Engeland. Enkele dagen later werden naast het schepencollege vijf “hooftmans” aangesteld, waaronder Van Artevelde. Ook Brugge en Ieper schaarden zich achter Van Artevelde. De graaf kon niets anders dan de politiek van de Gentse leider goedkeuren!
Zes weken na de koerswijziging reden de eerste wagens met Engelse wol onder triomfkreten de stadspoorten binnen! De Engelse koning wilde meer, onder andere zijn uitvoer bevorderen. Daarom werden in 1339 de grenzen van het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant opengesteld. Brabant was reeds bondgenoot. Het daaropvolgende jaar verbond de Engelse koning er zich toe de wolstapel voor 15 jaar naar Brugge te brengen en de gebieden in Waals Vlaanderen, die reeds Frans waren, terug aan Vlaanderen te hechten.
In juni 1340 werd een Franse vloot van 200 schepen bij het Zwin vernield. Maar het beleg van Doornik, waar Brabanders, Vlamingen en Henegouwers ter hulp gekomen waren, moest worden opgeheven en begin 1341 trok Engeland zich terug.
De wijze Van Artevelde kreeg hoe langer hoe meer interne moeilijkheden! De kleine steden kwamen in verzet tegen de verdrukking door de grote steden Gent – Brugge – Ieper. In deze drie steden kwam het spoedig tot sociale onlusten. Het was pro of contra Frankrijk of Engeland. Op 2 mei 1345 “den quaeden maendach” werden de Gentse wevers en de vollers (lijnwaadbereiders) handgemeen en vijfhonderd man lieten hun leven op de Vrijdagmarkt! De zegenvierende wevers en hun leider Geeraard De Nijs trokken de macht naar zich. De wijze Van Artevelde was uitgeschakeld.
Maar Engeland bleef aandringen. Op 3 juli 1345 kwam koning Eduard te Sluis toe, waar hij door zijn vriend Van Artevelde werd opgewacht. Mogelijk was er voorgesteld de Prins van Wales tot graaf van Vlaanderen te doen uitroepen.
Toen Van Artevelde op 17 juli 1345 in zijn huis op de Kalenderberg terugkwam, schoolden oproerige wevers voor zijn deur samen. Zij beukten de deur in en velden Jacob Van Artevelde neer! Dit was het lot van de wijze man, bemiddelaar voor zij n stedelingen.
En de honderdjarige oorlog ging verder, nog tot 1453. Hierbij speelde Van Arteveldes zoon Filips nog een leidende rol.
De burgerij was met de neringen en de vollers terug aan de macht gekomen. Ook te Brugge bleven de woelingen om de machtswissel aanhouden. Het graven van het kanaal van Deinze naar Brugge, gezien het verzanden van het Zwin, lokte in Gent veel protest uit, voor- namelijk bij de schippers! De Gentenaren verjoegen de kanaalgravers. In 1382 trokken zij met hun stadsmilitie op naar Brugge en versloegen daar de grafelijke troepen van Lodewijk van Male op de Beverhoutseheide. Maar de Franse troepen kwamen ter hulp en de Gentenaars werden in de slag om West-Rozebeke verpletterend verslagen. Filips Van Artevelde bleef onder de gesneuvelden.
GERARDUS MERCATOR – straat
Gerardus Mercator, ook Gerard Kremer of de Cremer genoemd, zag het levenslicht in Rupelmonde op 5 maart 1512. Hij studeerde te Leuven en werd in 1532 “Magister Artium” (lat. Meester der Kunsten) en doctor in de Letteren en Wijsbegeerte. Daarna studeerde hij ook nog filosofie en mathematica en legde zich toe op toepassingen.
Bij de Leuvense goudsmid Gaspard Van der Heyden leerde hij koper en andere metalen bewerken en vervaardigde met hem de tweede aardglobe (1536). De eerste hemelglobe van Gemma Frisius was gedeeltelijk van hem!
Vanaf 1537 werkte Mercator volledig zelfstandig als instrumentenbouwer en cartograaf. Zijn eerste werk als cartograaf was een kaart van Palestina. Daarna maakte hij een wereldkaart en een kaart van Vlaanderen. In 1541 maakte hij een wereldbol volgens de gegevens van de Spaanse en Portugese zeevaarders. Mercator had een grote belangstelling voor de Magie en was gedreven door de sterrenkunde. In opdracht van Keizer Karel vervaardigde hij astronomische instrumenten. In 1551 bouwde hij een hemelbol voor de studie van de astronomie.
In het najaar van 1552 verliet Mercator Leuven en vestigde zich in Duisburg aan de Rijn. Hier nam hij actief deel aan de stichting van een gymnasium voor taal en filosofie, waar hij mathematica en filosofie doceerde. Zijn Europakaart werd de vrucht van 16 jaar arbeid. Een tweede uitgave hiervan werd verzorgd door Chr. Plantijn. Naast een wereldkaart voor de zeevaart, maakte hij nog heel wat kaarten van de verschillende Europese landen. Wanneer hij op 82 -jarige leeftijd overleed, werd zijn werk verdergezet door zijn zoon Rumold en enkele kleinzonen.
PIETER PAUL RUBENS – straat
Pieter Paul Rubens werd op 28 juni 1577 geboren te Siegen bij Keulen, waar zijn vader Jan, een jurist en schepen van Antwerpen, zich schuil hield, verdacht van ketterij. Na de dood van zijn vader keerde hij met zijn moeder terug naar Antwerpen en vestigden ze zich in haar ouderlijk huis op de Meir. Zij liet haar zoon een opleiding en opvoeding geven zoals die in die tijd gebruikelijk waren bij de bourgeoisie. Op 14-jarige leeftijd, wanneer hij nog te jong was om de studie in de rechten aan te vatten, kwam Rubens als page aan het hof van prinses de Ligne- Arenberg.
Maar hij was een en al ongeduld om te gaan schilderen en weldra werd hij leerling bij Tobias Verhaegt, een ouderwets schilder met een middelmatig talent. In 1592 vinden we Rubens terug in het atelier van Adam van Noort, die een prikkelbaar en driftig man was. Maar deze opvliegende meester was een uitstekend vakman en van hem leerde Rubens dan ook de “vakknepen” van het schilderen. In 1598 verwierf Rubens de meestertitel “vrijmeester”, alhoewel hij op dat ogenblik reeds bij zijn derde leermeester, Otto Van Veen, woonde. Deze was een overtuigd bewonderaar van de romein Michel Angelo en Raphaël.
In 1600, op 23-jarige leeftijd, trok Rubens te paard via Frankrijk en Zwitserland naar Italië, het land van Michel Angelo, Raphaël, Tintoretto en Titiaan, de twee uitverkoren meesters uit wier werken hij vele malen inspiratie putte. Hij werd hofschilder bij Vincenzo Gonzago, hertog van Mantua en reisde door heel Italië. Hij bestudeerde even intensief de grote meesters van de XVIde eeuw als zijn vooruitstrevende tijdgenoten, de Caracci’s en Caravaggio, vooral bekend door hun theatrale naturalisme.
In 1608 werd Rubens teruggeroepen naar Antwerpen voor zijn moeder, die stervende was. Hij vestigde zich er definitief. Hij schreef zich in bij de Broederschap der Romanisten, die alleen schilders opnam, die in Italië geweest waren.
In 1609 huwde Rubens met Isabella Brandt, waarbij hij 1 dochter en 2 zonen kreeg. Onze aartshertogen eerden hem door hem tot hofschilder te benoemen, wat hij enkel aanvaardde onder voorwaarde dat hij in Antwerpen zou kunnen blijven wonen. In 1610 kocht hij een prachtig huis op de Wapper (tegenwoordig Rubensstraat, 15). Hij liet het helemaal herbouwen tot een prachtig paleis in Italiaanse stijl. Hier ontving hij zijn vrienden en de opdrachten stroomden toe. Om deze allemaal te kunnen uitvoeren, trok hij vele leerlingen aan. Voor zo ver hij de opdrachten niet zelf uitvoerde, oefende hij een uitermate strenge controle uit op zijn assistenten.
Zijn leerlingen werden na hun opleiding bijna allen kunstenaars van naam: Van Dijck, Jordaens, Snijders.
De aartshertogen waardeerden eveneens zijn intellectuele kwaliteiten en gaven hem diplomatieke opdrachten in Madrid en Londen. Ondertussen stierf zijn vrouw in 1626. Hij hertrouwde met de 16-jarige Helena Fourment, die hem 5 kinderen schonk.
Zijn kunst kende in de volgende jaren een nog grotere opbloei, vooral in de portretten, waarvan talloze van zijn jonge vrouw.
Op het hoogtepunt van zijn roem kocht de kunstenaar de heerlijkheid “Het Steen” in Elewijt. Nogmaals trad er een vernieuwing in zijn werk. Als landschapsschilder vervaardigde Rubens een serie grote werken en vooral fraaie gezichten op het Steen.
Helaas bij het ouder worden leed de schilder aan jicht en kluisterde deze ziekte hem op zijn stoel. Op 30 mei 1640 stierf Rubens te Antwerpen. Zijn waarde voor de Vlaamse schilderkunst ligt in het feit dat hij de volkomen geïtalianiseerde stijl in geheel andere en nieuwe banen heeft geleid; zijn bijbelse voorstellingen, zijn uitbeelding van mythologische verhalen en legenden, zijn portret- en landschapsschilderkunst. Eigenlijk alles wat hij met penseel of tekenstift tot stand bracht, getuigt van één groot technisch kunnen en een heftig temperament.
ANTHONIE VAN DYCK – straat
Anthonie Van Dyck (Antwerpen, 22 maart 1599 – Londen, 99 december 1641) was een Vlaams schilder van portretten en mythologische- bijbelse voorstellingen. Tussen 1610 en 1621 was hij leerling van Hendrik van Balen en van P. Pauwel Rubens. In 1620 vertoefde Van Dyck enkele maanden aan het Engelse hof van Jacobus I, waar hij de persoonlijke bescherming genoot van graaf Arundel, een groot kunstliefhebber.
Bij zijn terugkeer naar Antwerpen legde hij zich bijna uitsluitend toe op portretten van kunstenaars. Zijn doeken met man en vrouw waren het begin van zijn latere familieportretten. In 1621 reisde Van Dyck naar Italië, waar hij Genua, Rome, Venetië, Turijn, Florence en ook Sicilië bezocht. Zijn doel was studeren, schilderen in opdracht kwam op de tweede plaats. Overal verkeerde hij onder de prelaten en aristocraten, die hij – meestal volledig – schilderde. Hij wist in zijn doeken hun voornaam, vriendelijk, doch uiterst gereserveerd zuidelijk temperament op aristocratische wij ze vast te leggen in warme “Titiaanachtige kleuren”.
Van Dycks meesterschap schuilde ongetwijfeld in zijn vermogen om zijn modellen weer te geven in de atmosfeer van de aard van hun land, zonder daarbij ooit zijn eigen persoonlijkheid ondergeschikt te maken aan het karakter van zijn opdracht. Hiervan zijn werken te bewonderen in Brussel en Florence!
Iedere periode dat hij ergens anders verbleef, bakent duidelijk een ander tijdperk af in zijn werk. Van 1627 tot 1632 vertoefde hij weer te Antwerpen en maakte daar naast religieuze voorstellingen ook portretten, soberder van kleur en strenger van lijn dan de Italiaanse. In 1630 werd Van Dyck hofschilder van de landvoogdes Isabella van Oostenrijk, wier portret als religieuze in zwart en wit zich bevindt in de Pinakotheek in Turijn; sober, streng en vastberaden.
Door voorspraak van Maria de Medici bij haar dochter Henriette Maria, gemalin van de kunstzinnige Karel I, had Van Dyck een entrée aan het Engelse Hof. Hiermee zette hij zij n laatste periode in: 1632-1641. Het is opmerkelijk dat de schilder van ‘Madonna’s’ en ‘Kruisingen’ in Vlaanderen, zich in Engeland tot het portret bekeerde.
Hij schilderde het ‘ruiterportret ‘ van Karel I (nu Windsor Castle) en de groepsportretten van de kinderen (Turijn en Windsor Castle). Zijn portretten van Henriette Maria – staande in glanzend satijnen gewaad, in profiel en met haar gelaat naar de kijker, een arm half opgeheven – is voor leerlingen en navolgers tot een vaste voorstelling voor aristocratische damesportretten geworden.
Zijn meesterschap en psychologisch inzicht zijn van onschatbare waarde geweest voor de ontwikkeling van de schilderkunst in Engeland. Dit was voelbaar tot ver in de 18de-eeuw. Van Dyck overleed te Londen en werd begraven in de St.-Pauls Kathedraal. Zijn graf werd bij de grote brand van Londen in 1666 verwoest.
ANDRE ERNEST MODEST GRETRY – straat
A.E.M. Gretry is ons bekend van zijn portret op de geldbriefjes van 1000 Bfr. Hij werd op 11 februari 1741 geboren te Luik. Daar volgde deze componist zijn eerste muziekstudies als koorzanger in de Collegialekerk St. -Denis . Op 18-jarige leeftijd vertrok hij naar Rome, waar hij leerling was van Casali, kapelmeester van St. -Jan van Lateranen. Op 25 -jarige leef tijd ging hij naar Parijs, waar zijn eigenlijke muziekloopbaan begon.
Gretry wijdde zich bijna uitsluitend aan de opera-comique. Na een eerste mislukking, behaalde hij een hele reeks successen, zoals bijvoorbeeld met zijn onderwerp ‘Richard Leeuwenhart’ in 1784.
Ofschoon hij sterk de Italiaanse invloed had ondergaan, vond hij in het Franse toneel het geheim van de juiste voordracht. Hij schikte zich terzelfdertijd naar het opkomende Franse nationalisme op de vooravond van de Franse Revolutie. Na 1784 schreef hij alleen nog’ Romances’. Zijn essays over de muziek hebben een blijvende waarde. Gretry stierf op 24 september 1813 op 72-jarige leeftijd. Zijn geboortehuis werd als museum ingericht.
JOZEF VAN LERIUS – laan
Jozef Van Lerius was een groot schilder en tekenkunstenaar , waarvan wij de waarde te weinig beseffen. Hij zag hier te Boom het levenslicht op 23 december 1823. Op zeer jonge leeftijd (1838-39) was hij reeds als tekenaar op de Brusselse Academie. Het daaropvolgende jaar bekwaamde hij zich verder in de schilderkunst te Antwerpen.
Zijn werken hadden voor een jonge man een sterk opvoedende inhoud, zoals zijn schilderij “De Lezing”, dat twee meisjes voorstelt, waarvan de ene leest en de andere luistert. Zijn schilderij “Adam en Eva” (1848) werd zeer gewaardeerd. In 1852 kocht koningin Victoria van England het schilderij “De Familie”, dat een jong echtpaar voorstelt met een kindje.
Het is nu nog altijd te bewonderen aan de muren van het Windsor-paleis! In 1857 kocht de hertog van Saksen-Coburg-Gotha een meervoudige samenstelling van hem. Andere schilderijen van Van Lerius vonden hun weg naar San Francisco en St.-Petersburg (een “Episode” uit het leven van Jeanne d’Arc) .
In 1854 werd Van Lerius benoemd tot leraar in de basisvorming van het schilderen. In 1875 deden zich de eerste tekenen van hersenvliesontsteking voor bij de meester, waardoor een kunstenaar verloren ging. Heel kunstminnend Vlaanderen was met het ongelukkig lot van de meester-schilder begaan. Hij genoot immers in alle standen van de samenleving een enorme hoge achting als mens en kunstenaar. Van Lerius overleed op 29 februari 1876 op 53-jarige leeftijd te Mechelen, waar hij behandeld werd. Daar hij in 1861 het ridderkruis in de Leopoldsorde had gekregen, werd hij met nationale eer begraven op de begraafplaats van het Antwerpse Kiel.
Ook de gemeente Boom bracht een eerbetoon aan deze kunstschilder: als blijvend aandenken noemde ze een straat naar zijn naam.
EDGARD TINEL – straat
Edgard Tinel zag het levenslicht te Sinaai op 27 maart 1854. Van zijn vader, organist en onderwijzer, ontving hij het eerste muziekonderricht. Hij maakte zeer snel vorderingen, zodat hij op 7-jarige leeftijd zijn vader op het orgel kon vervangen.
Zijn ingeboren muzikale begaafdheid maakte hem op 8-jarige leeftijd tot klaviervirtuoos. Hij liep school te Brussel, waar hij ook aan het Conservatorium studeerde. Hij moest zelf in zijn levensonderhoud voorzien, gezien zijn uitgebreide familie het niet breed had. Met zijn prachtige sopraanstem zong hij in vele Brusselse kerken en maakte hij deel uit van de kapel van St. -Goedele.
Daarnaast gaf hij pianolessen. Toen zijn ouders kort na elkaar overleden, moest hij instaan voor het onderhoud van zijn acht broers en zusters. Noodgedwongen speelde hij in de rijke cafés aan 2 fr. per avond.
In 1877 behaalde hij de Prijs van Rome met “Klokke Roeland”.
Hij studeerde met voorliefde de grote Duitse meesters, zoals Beethoven, Schumann, Brahms en Bach. Hij bekwam de bescherming van de begoede familie Teichmann. In 1881 werd hij aangesteld tot bestuurder van de kerkmuziekschool te Mechelen. Hij werd opziener van de Belgische Muziekscholen in 1889 en leraar contrapunt aan het Brussels Conservatorium in 1896.
Hij was tevens voorzitter van de Koninklijke Academie van Schone Kunsten. Buiten verschillende grote en zeer bekende muziekstukken, zoals Fransciscus, Godelieve en Katharina, schreef hij ook zang- en pianostukken.
Ter gelegenheid van de 75ste verjaardag van onze onafhankelijkheid schreef hij het fel geroemde “Te Deum”. Kortom, wat hij schreef was van een ‘ongeschapen schoonheid”, een muziek om eeuwig van te genieten. Hij stierf op 21 april 1909.
DAVID A. H. SILVERTOP – straat
Kolonel Silvertop, een jong Brits officier, was de aanvoerder van het Third Royal Tank Regiment dat via de “Bruggen van Boom” op 4 september 1944 Antwerpen bevrijdde van de Duitse bezetting.
In Boom en Antwerpen werden de wegen, die de Engelse tanks destijds volgden, omgedoopt naar deze kolonel. Drie weken na de bevrijding van Antwerpen sneuvelde hij in Sint-Anthonis (Nederland) bij een poging om valschermspringers te ontzetten.
Generaal Dempsey schreef volgende getuigenis: “Zijn doorzettingsvermogen, zowel als zijn koelbloedigheid en opgewektheid onder alle omstandigheden, droegen ertoe bij dat hij overal gevolgd werd waar hij het bevel voerde. Het was grotendeels deze geest, die bijdroeg tot de snelle vooruitgang naar Amiens en Antwerpen” .
(uit: Frans De Bruyn in “Volksweekblad”, 5/9/1964).