Terug naar overzicht jaarboek 1991-1992
Door Paul Van der Roost
Vanaf mijn prilste kinderjaren bewaar ik duidelijke herinneringen aan de “Rupelzonen” van Boom. Dit is niet verwonderlijk: mijn ouders waren zeer muzikaal en langs moederszijde waren twee broers spelend lid van de harmonie geweest. Emiel De Raeymaecker (mijn peter) speelde contrabas en koperinstrumenten. Hij was tevens een verdienstelijk begeleider op klavierinstrumenten en in zijn vrije tijd “kapte” hij boeken voor orgels. Nonkel Juul hield het bij contrabas, hoewel hij soms grote trom sloeg. Nonkel Emiel moest om gezondheidsredenen tamelijk jong het actieve muzikantenleven stopzetten en nonkel Juul, die bakker was, kan zich niet voldoende vrijmaken. Op de prachtige groepsfoto, genomen in 1927 (achter het Rupelhotel) prijkt nonkel Juul met zijn zware contrabas uitgerekend naast Isidoor Faucompret met zijn piccolo. Op die foto staat ook een aangetrouwde nonkel op de rij van wat men in Boom de “boembardons ” noemde: Leon De Decker, vader van de bekend geworden bas-baryton Edward De Decker.
Dan was er ook nonkel Gust Laureyssens, gehuwd met de oudste zuster van mijn moeder en broer van Frans, de grootvader van de huidige voorzitter. Nonkel Gust was nooit spelend lid van de harmonie geweest, maar wel van de “Fanfare van Noeveren”, een vrolijke satelliet van de Rupelzonen. Volgens zijn eigen woorden had nonkel Gust “een alto vastgehouden”… Nochtans: hij was zeer muzikaal en zeer geboeid door het Boomse muziekleven. Nonkel Gust was zeer bevriend met mijn vader en toen ik, na diens vroegtijdig overlijden in 1940, lid werd van de Rupelzonen, heeft hij mij meermaals zakgeld toegestoken en ook op andere gebieden gesteund.
Het is dus geen wonder dat in heel onze familie veel over muziek en over” de” harmonie werd gesproken. Dit alles werd gestimuleerd tijdens de periode 1930/1940 omdat, naar ik vernam en ook deels meemaakte, de harmonie floreerde als nooit tevoren.
Zover mijn geheugen reikt: wij hadden thuis steeds een radiotoestel en toen in het midden van de dertiger jaren de crisis toesloeg en de werkloosheid toenam, waardoor voor gewone werkmensen de herstelling of vernieuwing van radio’s niet meer haalbaar was, installeerde men in de Kerkstraat de “Radiocentrale”. Dit initiatief kende veel succes en de muziek klonk van ‘s morgens tot ‘s avonds ! De “Distributie” wakkerde de belangstelling voor muziek en cultuur in ‘t algemeen aan bij vele Bomenaars. In die tijd was dat alles zeer uitzonderlijk. Men kan zich dat nu niet meer voorstellen.
Van nonkel Leon De Decker (spelend lid tot 1940) vernam ik nauwkeurig alle activiteiten van de harmonie: concerten en uitstappen. Naar de jaarconcerten in de zaal “Apollo” mocht ik mee met mijn ouders, evenals naar de “kioskconcerten”. De uitstappen volgde ik op de voet of stond afwachtend nabij de kruispunten.
Twee “piek”-prestaties van de Rupelzonen staan mij nog bijzonder helder voor de geest:
1) De uitvoering van de “Ouverture 1812” (Tsjaikowsky) samen met een groot gelegenheidskoor, voorbereid door bestuurslid De Meulenaere. Deze dirigeerde het koor bij enkele liederen a capelia, ondermeer het “Wees Gegroet” van Wambach.
2) De korps- en stapwedstrijden in Wechelderzande (1939).
Voor de stapwedstrijden oefende men op de “koer” van ‘t college in de Brandstraat. Ik volgde het tweede jaar van de Muziekschool en oefende sinds september op de piccolofluit. Vooral de mars “Die Nibelungen” imponeerde mij fel. De piccolopartij kon ik geheel meefluiten.
Ook in het Rupelhotel maakte ik enkele gedeeltelijke repetities mee: sommige muzikanten hielden eraan rechtstreeks naar het repetitielokaal te gaan zonder te passeren langs “de café”. Vanaf de trapzaal heb ik meermaals de herhalingen “gehoord”. Een der wedstrijdwerken was “Dionysos” van Marcel Poot. Hoe hebben de Rupelzonen daaraan gezwoegd! Ik kon toen niet vermoeden, dat ik al die vernoemde werken en nog vele andere later zeer dikwijls zelf zou meespelen.