Uit tijdschrift ‘De Bron’ schooljaar 1948-1949 (te raadplegen in de bibliotheek van Ten Boome)
De lijdensweg van een onder de vele
Oud-leerlingen van onze R. M. S.
BERNARD CAREMANS Door G. Caremans
Jeugd.
Ben werd geboren in een vrij land. Zijn ouders waren vredelievende mensen. Hij leerde vrij denken in goede scholen! Hij werd een flinke jonge kerel wiens gouden hart weerspiegelde in zachte ogen.
1940.
« Feldgrau » verhardde Ben’s zachte ogen.
« Zwart » schiep haat in zijn gouden hart.
De tred van een vreemde laars op Belgische bodem was als een deuk op zijn fiere borst. Ben trad in het verzet.
Anderen, meestal jongeren ook, voelden zoals Ben. Zij kenden mekaar reeds lang : ze komen uit dezelfde school.
Zij spanden hun geestdriftige, jeugdige krachten te saam, zonder duidelijk doel, doch bezield met een zelfde vastberaden wil : weerstand bieden! Langzaam maar zeker breidde de cel uit tot een flink georganiseerde verzetsgroep. Over de «Zwarte Hand» werd in de ganse streek gesproken — gefluisterd — hun durf bewonderd. Doch verraad sloop in de rangen en het fatale gebeurde : op 28 October 1941 werd Ben en de bijna volledige groep
gearresteerd.
Ben’s lijdensweg.
In het beruchte fort van Breendonk werden de gevangenen verzameld en maakten ze voor het eerst kennis met de Nazi-begrippen over gerechtigheid. Weldra werden zij naar de gevangenis van de Begijnenstraat overgebracht en in cellen «gepropt». Onvoldoende voeding en slechte behandelingen konden evenwel de moraal van onze jongens niet aantasten. Het bewijs ervan vind ik in de enkele brieven — toen mochten zij nog schrijven — die wij van Ben ontvingen :
— Denk maar alle dagen : « Vandaag komt hij naar huis! ». Eens zal het wel waar zijn !
— Ik hou het aangezicht steeds naar de zonzijde gericht, zo valt de schaduw achter mij.
— Blijf optimist tot in de kist. Want optimisme bouwt bruggen over afgronden waar pessimisme blijft voorstaan.
— Het zou wel kunnen dat het vlees in de gevangenis blijft, maar de beenderen, hetzij met krukken: stootkar, sjees, of kindervoiture, komen toch terug naar huis. Vijf maanden verbleven onze gevangenen in de Begijnenstraat. Daarna werden zij verplaatst naar St. Gillis (Brussel). Na drie maanden totale afzondering — geen brieven meer, geen pakjes meer —, slaagden zij er toch in ons te berichten, dat zij naar Duitsland werden gezonden om er, zo werd hun beloofd, op hoeven of in fabrieken te gaan arbeiden… In de donkere hall van het Noordstation, de ochtend van 29 Juni 1942, na 8 maanden pijnlijke scheiding, zagen wij Ben weer. Feldgendarmen en gestapisten weerhielden ons op «veilige» afstand van de wagen waarin wij, tussen al die gekende doch zozeer vervreemde gezichten, Ben ontwaardden. Wat brachten die weinige, hartroerende ogenblikken een innig geluk in onze harten. Doch, toen de trein aan de horizon verdween, al onze dierbare verwanten met zich meevoerend, hadden wij Ben voor ’t laatst gezien…
Ter bestemming, Wupperthal, aangekomen, werden alle illusies vlug ontnomen : de «arbeid op hoeven of in fabrieken» was in werkelijk de opsluiting in een doffe, reusachtige gevangenis. Ik herinner me de woorden van Gustaaf Vivijs in zijn. boek: Onder Duitsen Knoet : «We waren er beter geborgen dan de millioenen in een brandkoffer.» Voor alle arbeid kregen ze soldatenlaarsjes te vervaardigen… in de cel!
En, O heldenmoed, sommigen weigerden zelfs dit werk, een tijdverdrijf, te verrichten ! Liever boeten… en hoe!! Reeds 12 maanden waren ze te Wupperthal opgesloten toen een bombardement de gevangenis grotendeels vernietigde. De gevangenen werden, geëvacueerd naar..: Esterwegen. Esterwegen… verlatenheid in de Westfaalse
moerassen. Esterwegen… een broeinest van besmettelijke
ziekten. Esterwegen… zoals vele andere : een concentratiekamp, instrument van het nazistisch geweldregime. Esterwegen is de laatste schakel van Ben’s lijdensketen. Zijn tot uitputting gefolterd lichaam was niet meer bestand tegen verdere martelingen.
Ik vertaal hier enkele woorden van Abbé Froidure, politiek gevangene, aalmoezenier van het kamp, die Ben bijstond tot het droevig einde :
« Vooravond van Kerstmis 1943 :
Ben is er zeer slecht aan toe. Diphteris heeft sterk het hart en de spijsvertering geschokt. Sinds enkele dagen hebben rode koorts en bronchitis de temperatuur doen stijgen tot 39 á 40 graden. Hij kan niet het minste voedsel slikken. Hij verzwakt van uur tot uur. De spraak wordt moeizaam.
Zal hij de nacht doorhalen ? KERTSNACHT !
Hij is bewust van zijn toestand. Hij weet ook dat een «feestje» werd voorbereid. Hij voelt dat zijn tegenwoordigheid zal storen en vraagt om naar de kamer der afgezonderden te worden gebracht. Welk een fijngevoeligheid! Op een stap van de dood vreest hij zijn mede-martelaren van een ontspanning te zullen beroven. Hij vraagt nog enkele vrienden te zien ; met alle mogelijke
voorzorgen — het is doodsgevaarlijk — wagen ze het naar onze barak te komen. Hij vraagt hun, wanneer zij zullen terug zijn thuis, zijn ouders te willen groeten…
Kort na de H. Mis, zonder een spasme, zonder een hik, bijna onmerkbaar, ontsnapt hem de laatste zucht… Voor het grauwe linnen dat akelig de holten van dit ontvleesde lichaam omhelst houden enkele vrienden de erewacht, uit verkleefdheid, uit fierheid… en om het te vrijwaren tegen ratten!»
(Abbé Froidure : « Le Calvaire des Malades au Bagne d’Esterwegen» ).
Ben bracht het hoogste offer. Zijn misdaad ? Hij had zijn Vaderland lief ! Onmenselijke beulen overwonnen zijn jeugdige krachten ; maar konden zijn eer niet bezoedelen.
Ben’s beenderen kwamen niet weer met krukken, noch in een stootkar, noch in een, sjees, noch in een kindervoiture… Ben’s beenderen werden teruggebracht in een koude, zinken kist…
Ben rust nu in zijn geliefde aarde op het Erepark van zijn zo zeer beminde geboorteplaats. Ben lijdt niet meer.
Dat men het nooit vergete!…