HARE GESCHIEDENIS
Op het oogenblik waarop het Belgisch leger, in Augustus 1914, den veldtocht begon, bezat het geenerlei loopgraafartillerie.
De Duitschers daarentegen, die ondervinding hadden opgedaan in den Russisch-Japanschen oorlog, telden in hunne belegeringsartillerie drie typen van minenwerfers: de zware, de gemiddelde en de lichte, welke zij zich haastten te benuttigen van af het begin van den loopgravenoorlog, einde 1914.
Dit oorlogstuig had een zeer groot uitwerksel.
Van het begin van 1915 af trachtte het Belgisch commando loopgraafgeschut te bekomen en in April werden er aan de legerdivisies 6 kanons van 58 geschonken, die een peloton loopgraafartillerie uitmaakten.
Eenige maanden later vond Commandant der Genie Van Deuren een mortier uit, die door het Belgisch leger onmiddellijk aangenomen en door al de geallieerde legers benuttigd werd.
Ten gevolge van het invoeren, einde 1915, van den mortier Van Deuren en van den mortier 75 Schneider kwam er in Juni 1916 een groep loopgraafartillerie tot stand; die groep omvatte:
1 batterij mortieren Van Deuren van 12 stukken;
1 batterij mortieren Schneider van 12 stukken;
1 peloton kanons van 58.
In November 1916 werd er met het peloton van 58 een tweede batterij mortieren Van Deuren per legerdivisie gevormd, dank zij de toepassing van een stelsel dat toeliet de bommen van 58 te benuttigen voor de mortieren Van Deuren.
Einde 1917 reeds omvat die groep loopgraafartillerie:
2 batterijen mortieren Van Deuren van 12 stukken;
1 batterij mortieren 75 Schneider van 12 stukken;
1 batterij granaatwerpers van 24 stukken.
Men ziet dat er nieuw geschut werd aangewend: de batterijen granaatwerpers gebruiken mortieren Delattre. Deze schoten « paternosters » granaten af, waarvan er sommige op het invalspunt ontploften; de paternoster sprong weer op, viel verder terug neer, liet meerdere granaten ontploffen, en zoo voort.
De mortieren die in ‘t begin slechts op enkele honderden meters droegen, werden spoedig verbeterd en, van ‘t einde van 1917 af, was men er in gelukt mortieren Van Deuren van 90 te maken, waarmede er bommen van 75 kg., met 35 kg. springstof, op 1.400 meter konden worden geschoten.
Het leven van den loopgraafartillerist was er een van moed, volharding en zelfverloochening. De officieren die deze eenheden commandeerden kwamen uit alle wapens voort en gingen er gewoonlijk op hun eigen aanvraag naar over.
De loopgraafartillerie van al de divisies was bijna aanhoudend in linie. De eenheden die aan die divisies waren verbonden, brachten dus lange perioden op het front door en zulks in de gevaarlijkste sectors: Diksmuide, Steenstraat, Boezinge, Nieuwpoort.
Bij het offensief in Vlaanderen had de loopgraafartillerie voorzeker nog een belangrijke rol te vervullen in het voorbereiden van de aanvallen van 28 September tot 14 October, doch, wijl zij moeilijk verplaatsbaar is, kon zij de in beweging zijnde troepen niet volgen en feitelijk was hare medewerking ten einde van af de eerste oogenblikken van den vooruitgang.
STEENSTRAAT, DIKSMUIDE, BOEZINGE, NIEUWPOORT, REIGERSVLIET, herinneren aan de roemrijke gevechten van den stabilisatieoorlog.
KLERKEN, BOSCH VAN HOUTHULST, STADENBERG, OOSTNIEUWKERKE, EESEN, ZARREN, WESTROOZEBEKE, PASSCHENDALE herinneren aan de tusschenkomst der loopgraafartillerie bij het begin der offensieve verrichtingen van 28 September 1918.