ROBRECHT DE ROEK
Robrecht Lodewijk De Roek °Boom 2-12-1918 +Boom 2-7-1992
Lid van De Zwarte Hand, schipper
Zoon van Pieter Gaston & Maria Sofia Ploegaerts
Huwde met Maria Daes. Begraven op het erepark op 10 juli 1992
In het tijdschrift ‘De Aankondiger van Boom en Omstreken’ werd een interview Met Robrecht De Roek gepubliceerd (bron: transcriptie www.getuigen.be):
Den 22 ste januari 1945 waren de Russen tot op 3 km van ons ‘lager’ te Laband genaderd ! Deze werkplaats was afhankelijk van het tuchtkamp van Gross-Strehlitz. In de verte hoorden wij geschut en van s’ middags hing er reeds een koortsachtige atmosfeer. ’s Avonds werden wij verzameld en rond 20u moesten wij de baan op in den ijskouden nacht. Na 10 km te hebben afgelegd door de 30-40 cm dikke sneeuwlaag, sliepen wij met 465 man in een groote schuur. ’s Anderendaags ging het over Gleiwich naar een onbekende bestemming en hadden wij dien dag 27 km in de beenen toen we te Ratibor toekwamen. Na een dag rust ging het nog steeds te voet over de dik besneeuwde wegen naar Leobschutz, waar we ’s nachts konden slapen. Begeleid door groepen bewakers patrouilleerden echter SS-ers langs de baan. Deze schoten onbarmhartig alle ontvluchters en achterblijvers neer. Met bevroren handen en voeten ging het verder in ons gevangenisplunje : broek en vest met rooden band.
Voor het eten deed de lagerfuhrer zijn uiterste best. Het schoeisel bestond uit een houten plankje met een lapje over den wrijf, eenvoudiger kon het niet! Zo ging het tot Neustadt, 60 km ver in twee etappen. Van Neustadt werden we naar Neisse gestuurd, waar we twee dagen vertoefden, wachtend op transport.
Den 2de februari vertrokken we aldaar in open kolenwagens. Vier dagen en vijf nachten duurde de treinreis met 96 man opeengepakt in een onzindelijk voertuig. Van de 465 man kwamen er 240 levend te Buchenwald, waar we door de SS werden ontvangen!
’s Morgens vroeg werden wij ontsmet, konden onder een stortbad om te 16u in ‘quarantaine’ te worden geplaatst. Hevige bombardementen op Weimar waren de oorzaak, dat deze stad grootendeels werd verwoest en groote opruimingswerken dringend noodzakelijk waren. Ploegen uit Buchenwald mochten ( wat een gunst ! ) daaraan helpen. Den tweeden dag ging ik mee. Dan moesten wij geregeld te 3u30 ’s nachts opstaan, kregen 220 gr brood en deden de korte rit van het klein station in de buurt van Buchenwald tot Weimar, 9 km verder, met 150 man in een wagon. Die opruimingswerken lieten ons toe, onder de puinen, soms een stuk brood of eenig ander voedsel te vinden. Tussen de lijken in , zochten wij immer naar al hetgeen eetbaar was… ’s Avonds kwamen wij dan gewoonlijk terug in het kamp rond 19u. Vooraleer naar onze barak te mogen stappen, was het naamafroeping. Dit duurde soms 4 tot 6 uren, maar kregen dan nog ¾ liter raapkoolsoep ! Zoo we geld hadden konden we dagelijks één sigaret kopen in de kantine.. Drie tot vierduizend man uit Buchenwald waren aldus aan het werk in ‘kommands’ tusschen de puinen van Weimar. Te Buchenwald waren in een honderdtal barakken een 60000 man geherbergd. Wij sliepen met 5 man op een plaats voorzien voor twee lieden, onze nachtrust beliep ongeveer 5 uren.
Zondags waren wij vrij en mochten wij dan tot 6 uur slapen en kregen ’s morgens en ’s middags eten. Vermits er ’s avonds dan geen maaltijd was bleef het rantsoen hetzelfde. Tweemaal ontvingen wij een pakket met eten, dat verdeeld werd onder 7 man en éénmaal kwam ook een colli met kleergoed. Bij een bombardement te Weimar werden 12 man , die onder een boom een schuilplaats gezocht hadden, tegelijkertijd gedood. Het waren 11 Belgen en 1 Franschman. Aan km 235 moest op de autostrade Berlijn-Frankfurt een startbaan aangelegd worden, dit hield waarschijnlijk verband met de aanwezigheid van Himmler te Weimar. Op zekeren dag vielen daar 110 dooden te betreuren bij het mitrailleeren door geallieerde vliegmachines. Die startbaan, waarvoor we ook naar de steengroeven moesten en veel slagen kregen, zou 1500 meter lang wezen, maar werd nooit voltooid!
Den 5de april mochten wij het kamp niet meer verlaten, want de geallieerden waren in aantocht. Gedurig werd de streek overvlogen. We waren overeengekomen, wat er ook mocht gebeuren, van in Buchenwald te blijven. De joden werden weggezonden, alhoewel de Duitschers te voren hadden beweerd, dat er geen transport zou geschieden. Op 12 april 1945 kregen wij ( blok 28 waar ik nummer 86965 droeg ) ook het bevel om te vertrekken. Wij besloten geen gevolg te geven aan dit order, maar weldra kwamen Duitsche soldaten uit naburige plaatsen ter versterking aangetreden, van kop tot teen bewapend, en joegen ons uit de barak. Ik verliet de laatste onze ‘gezellige woonkamer’ en kreeg een slag op het hoofd. De wonde werd door een paar vrienden vlug vermaakt. Wij moesten naar Weimar , aldaar kregen wij proviand nadat wij twee dagen zonder eten waren gebleven. Het rantsoen bestond uit 235 gr brood met een klompje boter en een doos vleesch kan 1Kgr. voor 20 man. Het konvooi bevatte 5500 personen, waaronder 100 Belgen.
In elken wagen waren 100 menschen samengepakt. Over dag stond de trein gewoonlijk stil , ’s nachts werd er gebold. Den tweeden dag kregen wij weer eten : 235 gr brood + een weinig vleesch. Daags daarop was het rantsoen verminderd tot 100 gr brood en den vierden dag kregen wij niets. Vier achtereenvolgende dagen moesten wij vasten en werden hoegenaamd niet bevoorraad. De Russische gevangenen zaten vooraan in het konvooi en toen op een namiddag geallieerde vliegtuigen onzen trein overvlogen wuifden de Russen en werd daardoor op ons geen schot gelost. Den gansen nacht werd toen gereisd, maar ’s anderendaags ’s morgens stonden wij in hetzelfde station. Toen kregen wij een handsvol aardappelen.
Het was vanaf den vijfden dag dat de dood in onze rangen begon te maaien. Dysenterie en andere kwalen vertoonden zich dan op grooten schaal. Voor een stukje brood ruilde men het laatste wat men bezat. Sommigen deinsden niet terug voor een moord om aldus een gouden tand, een ring of ander waardevol voorwerp te kunnen bemachtigen en in staat te zijn een aankoop te doen bij een bewaker ! Om onzen dorst te lesschen likten wij aan de wanden van de wagens als het regende… Gras en klaver eten was dagelijkse kost. Wij kregen toch nog eens ¼ liter soep voor twee dagen en wat gedroogde aardappelstukjes. Om te slapen zaten wij in elkaars schoot.
Het was zoo erg geworden dat op zekeren keer een gevangene het had aangedurfd met de bloote hand een stuk vleesch in het bijzijn van de bewakers te stelen uit het kokend water en zijn makkers op hem aanvlogen om den buit te bemachtigen. We hadden een Hollandschen SS, waardoor nog zekeren gunsten konden verkregen worden: bijwijlen het halen van water onder zijn toezicht.
We hadden de kracht niet meer om ’s morgens de dooden – men lag met een lijk in den schoot zonder men het wist – uit den wagen te tillen. De overledenen werden zonder meer uit het voertuig geduwd onder de grootse onverschilligheid. We telden 100 tot 150 dooden per dag. Toen was het ook dat er menschenvlees werd gegeten ! Wij waren nog één kudde uitgemergelde afgestompte dieren en kannibalen. Toen een politiek gevangene door de SS met de bajonet werd doodgestoken, waren wij niet het minst aangedaan. Wij waren geheel onverschillig geworden tegenover de afgrijselijkste kwalen en daden. Zoo werd het 4 mei 1945. Vijftienhonderd Russische krijgsgevangenen hadden intusschen het konvooi verlaten. Van de 100 Belgen waren er 35 gestorven. Gansch het transport bestond toen nog uit 900 man. Zoo kwamen we te Theresiënstadt (Tsjecho-Slowakije) op 60 km van Praag waar al de huizen bevlagd waren en de inwoners ons eten brachten ! We waren nog niet ten volle bewust van hetgeen er gebeurde te meer daar de trein voortbolde. Weliswaar waren de Duitschers gevlucht, doch we waren allen uitgeput en konden niet meer reageren. Het is eerst den 8sten mei, dag der kapitulatie, dat we vrij waren. Van daags te voren nochtans was ik reeds in een hospitaal opgenomen, lijdens aan thyphus en longonsteking. Den 1 ste juni werd ik uit het gasthuis ontslagen en begon de repatriëring, door het Fransche Roode Kruis. Eerst waren 270 km af te leggen tot Falkenau, grens van de Russisch-Amerikaanse zone, waar een streng toezicht werd uitgeoefend. Vervolgens werden we per auto-camion naar het verzamelkamp van Pilsen gevoerd, waar ik zoo gelukkig was De Decker Frans1°Boom 23/5/1919 +Mijas (Spanje) 11/1/1989, begraven in Spanje. Zie ook www.getuigen.be dossier 24 uit Boom te ontmoeten om samen de verdere terugreis per vliegtuig naar Lyon te ondernemen en op 15 juni in onze gemeente aan te landen.
Veel bijzonderheden konden hierbij niet worden verhaald maar toch willen wij nog aanstippen, dat de Roeck Louis 40 kg woog toen hij het hospitaal verliet in Russchische zone en het is niet zonder ontroering dat wij hem tot slot hoorden zeggen : “ één der sterkste aandoeningen was de thuiskomst ; bij het zicht van de omgeving, de kerktoren, de Rupel, de vaart, de gelagen, voelden wij ons hart bonzen, kregen wij een krop in de keel en werden onze oogen vochtig …
Meer info: www.getuigen.be dossier 34