GEZONDHEIDSDIENST

ZIJNE GESCHIEDENIS

Zijn naam zegt zijne actie: gezondheid – dienst.

Actieve dienst in vredestijd – Actieve dienst in Oorlogstijd.

Zijne taak? – Zij werd prachtig bepaald op het eerste Congres der Militaire Genees- en Artsenijkunde, dat in 1921 te Brussel gehouden werd, en, op 21 April 1934, voor de Vereeniging der Belgische geneeskundige Pers, waar de Heer Devèze, Minister van Landsverdediging, het woord voerde.

« Na te hebben gewezen op de nauwe banden die het leger met het geneeskundig korps verbinden, – het leger, de groote martelaar, van wien het geneeskundig korps de schutsengel is, beide even nauw vereenigd is vredes- als in oorlogstijd; – na te hebben gewezen op de rol van den geneesheer bij het leger, – waar hij belast is met de verpleging en de voorkoming, waar hij moet zorgen voor het welzijn van den soldaat, – brengt de redenaar hulde aan de heldhaftigheid van den geneesheer op het slagveld. In den oorlog is er moed noodig op alle wijzen. Doch hoe groot moet die zijn van hem die niet strijdt, van hem die troost, van hem die hulp brengt, van hem die beschermt! Die moed is de hoogste heldhaftigheid, waarvan de dooden, de verminkten, de invaliden de treffende getuigenis zijn. »

Sterkende woorden voor den Gezondheidsdienst, dit Stilzwijgende Leger van alle gevechten, vol zelfverloochening en toewijding, waarvan ieder lid, zoo het zijne taak ten volle wil volbrengen, er toe gehouden is de plichten van den Soldaat en van den Verpleger, van den Officier en van den Geneesheer te vereenigen.

Wat zij geweest zijn, zoowel die van ‘t actief leger als die van de reserve en de vrijwilligers?

Luitenant-generaal geneesheer L. MELIS, Inspecteur-generaal van den Gezondheidsdienst tijdens den oorlog zegt het ons in zijn werk: « Contribution à l’histoire du S. S. pendant la guerre 1914-1918 », blz. 480.

« Zooals de strijders, aan wiens zijde geneesheeren en brancardiers zich bevinden in de loopgraven, of die zij soms op patrouille vergezellen, of wanneer de eenheid ten aanval trekt, zijn zij blootgesteld aan de kogels, aan de granaten, aan de stikgassen van den vijand. Zij loopen dezelfde gevaren. Er is slechts één verschil: dat zij, geneesheeren, of zij, brancardiers, zich niet mogen verdedigen. »

De Heer Graaf de Broqueville, Minister van Oorlog tijdens den veldtocht 1914-1918, heeft voor dit werk eene inleiding geschreven; op blz. 15 en 16 zegt hij:

« De zedelijke factor hangt niet enkel af van het betrouwen dat het leger heeft in de materieele waarde van de werktuigen, welke het vaderlandslievend doorzicht der Natie te zijner beschikking stelt; hij is ook nauw verbonden met de zekerheid welke elke strijder moet hebben van de bovenmenschelijke krachtsinspanning, die zal gedaan worden om hem van zijne verwondingen te redden en om hem te behouden voor zijne geliefde familie, voor het Vaderland. Onze middelen van gisteren waren beperkt en de moeilijkheden ernstig; doch de krachtsinspanning was reusachtig en overkwam alle hindernissen.

Het Belgisch geneeskundig korps heeft het recht er gelukkig en fier over te zijn. »

De Gezondheidsdienst van het Leger heeft tijdens den oorlog 1914-1918 verloren aan dooden: 54 geneesheeren, 335 brancardiers.

Luitenant-generaal geneesheer P. DERACHE, de tegenwoordige Inspecteur-generaal van den Gezondheidsdienst van het Leger heeft herhaaldelijk deze juiste opmerking gemaakt:

« Boven allen, omstraald door goedheid en glorie, steekt het groot en edel figuur uit van H. M. Koningin ELISABETH, die de groote bezielster was van den Militairen Geneeskundigen Dienst, die de voorzienigheid was van de gekwetsten en van de zieken en die aan onze sanitaire formaties dien geest van onbaatzuchtigheid, van toewijding, van werklust en van zelfverloochening wist mede te deelen, waarvan Zij, voor ons allen, de meest levende verpersoonlijking was. »

Ter eere van den Gezondheidsdienst van het Leger,

Ferdinand LARDINOIS,

Acht frontstrepen.                   Vuurkruis nr 124/131.