Terug naar overzicht jaarboek 2002-2003
door Marcel Vereycken (secretaris Ten Boome), Marcel Verboven en Johan Vermant (Boomse molens)
Nog altijd houdt het hardnekkige verhaal stand als zouden de kruisvaarders voor het eerst windmolens hebben gezien in Palestina om ze nadien in Europa ijverig na te maken. Intussen staat al wel vast dat de verticale types niet uit het Nabije Oosten zijn ingevoerd. Perzische teksten uit 50-870 na Christus spreken over horizontale molens waarbij de wind door gaten op de schoepen blaast, dus geïnspireerd op het principe van watermolens. Doch de verticale uitvoering bleek in het Oosten niet gekend. Een zekere Ambrosius, een Duitser die met Richard Leeuwenhart deelnam aan de kruistochten, schrijft namelijk in zijn kroniek dat de Palestijnse Arabieren zeer verbaasd de windmolen bekeken die de kruisvaarders voor eigen bevoorrading hadden gebouwd. Ook in het toen Arabische Spanje kwamen dergelijke molens niet voor. Pas vanaf de 14de eeuw geraakten ze daar in gebruik, nog altijd ruim op tijd voor Don Quichottes gevecht.
Anderzijds maalden onze Keltische voorouders al eeuwen vóór Christus en lang vóór de Romeinse overheersing met draaiende handmolens in plaats van handwrijfstenen. De Romeinen zelf brachten het blijkbaar niet verder dan een rosmolen en de toen al lang ingeburgerde watermolens. De eerste berichten over watermolens bij ons dateren uit de 8ste en de 9de eeuw. Vóór de tiende eeuw zijn er enkel mondelinge overleveringen over windmolens. De eerste akte die werkelijk over het bestaan ervan spreekt, dateert uit 1183: Filips van den Elzas ordonneert daarin dat niemand een wind- of watermolen mocht bezitten op het gebied van de abdij van Sint-Winoksbergen zonder de toelating van de abt; dus toen bestonden ze al. De oudste afbeelding van zo’n windmolen is al te vinden in een tekst van 1270. Daarin staat de staakmolen van Pamele bij Oudenaarde. Meldingen over molens nemen nadien hand over hand toe, eerst in onze omgeving – Nederland, Frankrijk, Duitsland – daarna elders in Europa.
Verticale windmolens hadden dus blijkbaar hun oorsprong in West Europa. Vooral in de Lage Landen gaven ze de toon aan en het is juist daar dat ze uitgroeiden tot technische hoogstandjes. In dit tijd had Vlaanderen een geavanceerde landbouw, zeer bekwame ambachtslui, goede grond voor graanteelt en, ook toen al, wind in overvloed; en het moest een dichte bevolking voeden die van stevig aanpakken wist. Die unieke samenloop van omstandigheden vroeg als het ware om het uitvinden van windmolens.
In tegenstelling met wat tot voor kort werd aangenomen, is de verspreiding van de windmolen dus niet van zuid naar Noord gebeurd, maar wel omgekeerd. En de molens rond de Middellandse Zee met hun nogal eterische gevluchten en soms wankelogende constructies zouden de jongere en merkbaar zwakkere broertjes zijn van de robuuste bouwsels die tegen de fikse Noordzeewind bestand moesten zijn.
Oorspronkelijk waren het allemaal houten standaardmolens die dus in hun geheel om een sokkel in de windrichting kunnen worden gedraaid. Kronieken, tekeningen en schilderijen bevestigen dat er in de omliggende West-Europese landen vanaf de 13e eeuw al stenen bovenkruiers ( molens waarvan alleen de kap met de wieken draait) bestonden. Merkwaardig genoeg bestaan er in Vlaanderen voor die periode geen aanwijzingen in die zin. De enige uitzondering is een illustratie uit de 15e eeuw met een Gents stadsgezicht waarop drie bovenkruiers staan maar dan wel in een opvallend uitheemse uitvoering ( kegelkap en cilindrische molenromp) zodat het er alle schijn van heeft dat de tekenaar er voor de gelegenheid een Frans model heeft bijgesleurd. Pas vanaf de 17e eeuw komen ze sporadisch voor op schilderijen.