BLOEMMOLENS
In achttienhonderd een en tachtig
Rezen gebouwen torenhoog
Aan de Bassinstraat, sterk verheven,
Zij boden daar een groot betoog.
Het werd genaamd de “Molens Rijpens”
Waar er veel graan werd heengebracht
Om fijne bloem daaarvan te malen,
Waarnaar ons bakkers werd betracht.
Daar werkten vele stoere gasten,
Waar ieders taak te wachten stond,
Om er een opdracht uit te voeren,
Van aan de top tot op de grond.
Daarachter lag nog onze Veerdam
Waar boten vaarden op en af,
Veel werd gelost en ook geladen,
Grote vrachten die men er gaf.
Zware paarden trokken de wagens
Met zakken bloem, opeen getast,
Om langs de straten wag te leiden,
Waar men dan zag die forse last.
Platwagens zijn nadien verdwenen,
Voor ’t nieuwe camionvervoer,
Om al die zakken te bestellen
Kreeg ieder weer zijn vaste toer.
De tolbrug lag er in d’omgeving,
Door tal van mensen steeds bezet,
Waar ook de wagens over reden,
En er goed diende opgelet.
Die molens zijn nu stilgevallen,
Het vele werk bestaat niet meer,
Ook dit bedrijf is nu verdwenen,
In die gebouwen van weleer.
Zij staan er kaal en gans verlaten,
Nog met hun naam en ’t jaargetal,
Zo gans ontdaan van alle streling,
Zij bieden thans een groot verval.
Armand Bal 1Ter beschikking gesteld door Edward De Clerck.