EN KUNNEN AL DEZE SPROKKELS TOEPASBAAR GEMAAKT WORDEN OP ONZE BOOMSE MOLEN ?
Het is algemeen bekend dat in vroeger tijden bijna elke gemeente één of verschillende windmolens bezat. In de nabijheid van beken en rivieren trof men ook watermolens aan. De molens werden gebruikt om graan te malen of om olie uit zaden te persen.
Heel dikwijls wordt Boom geassocieerd met klei en steenbakken. Maar bedenken we dat dat alles slechts kleinschalig was! We moeten tot na de eerste wereldoorlog wachten voordat de industriële revolutie zijn werk deed en men alles begon te mechaniseren. Voordien was onze gemeente een bosrijke plaats waarin de landbouw een voorname plaats had. En in die landbouw speelde de molens een zeer belangrijke rol uiteraard.
Enkele gegevens uit het jaar 1824 1Steenackers E., Boom in het Verleden p. 173-175 : de veldgewassen der gemeente bestonden in terwe, rogge, gerst, haver, boekweit, vlas, aardappelen, en klaveren; bovendien in wortelen en rapen dienende voor voedsel van hoornbeesten.
Heide bestond niet in de gemeente. De bevolking was verspreid op 685 bunderen, waarvan 540 BUNDEREN AKKERBOUW, 25 schaarbosch, 19 beemd, en voorders huizingen, fabrieken, enz. In 1824 waren er ongeveer 5.300 inwoners!
In hetzelfde jaar 1824 vermeldde Steenackers: Den landbouw is bloeyende, GEENE LANDEN, alhoewel die hier niet zyn van den besten aard, blijven ZONDER VOORTBRENGSEL, de oogsten zyn generalyk overvloedig geweest, maar ongelukkiglyk by gebrek van verzending naar vreemde landen zyn de granen van te lagen prys geworden, hetgene den landbouwer veel nadeel toebringt en ingeval van geene verbeternis hem welhaast zal buiten staat stellen zynen huurprys en belastingen te kunnen voldoen.
Het bestaan van de molens bewijst met zekerheid dat onze streken vooral landbouwgebieden waren. De kleine, ambachtelijke steenbakkerijen bestonden reeds lang, maar de massale mechanisering ervan was pas voor later. Denken we er maar aan dat de ringoven (= Hoffmann-oven) pas in 1868 voor de eerste maal in gebruik werd genomen. De eerste kleibagger verschijnt pas in 1911 en een volledig automatisch proces van steenbakken kwam er pas in het jaar 1966.
De voor Boom belangrijkste soorten molens zijn:
- de standaardmolen of staakmolen
- de getijdewatermolen.
De standaardmolen
De standaardmolen draaide in zijn geheel om de sokkel in de windrichting. Hij kreeg een draaibare kap en een buitenkrui-inrichting (zie hierboven).
De getijdenwatermolen
Daar Boom aan de Rupel ligt, is het ook begrijpelijk dat men van het water van deze rivier gebruik maakte om watermolens in beweging te zetten. De Rupel is echter onderhevig aan getijden. Daarom ook deze ‘getijde’-watermolens. Het wassende water (vloed) kon een watermolen in beweging brengen en dit gedurende ongeveer de tijd van de vloed.
Soms was er ook een groot waterreservoir in de vorm van een bassin of een kil aanwezig achter de watermolen. Dit vergemakkelijkte ook het draaien van de watermolen wanneer het water wegvloeide (eb). Zo kon men tot ongeveer drie tot vier uren werken per getijde.
Meestal had de getijdenmolen mar één rad (of omgang) maar wel meerdere stenen. Die konden al dan niet met verschillende tegelijk in beweging gebracht worden. Zodat er verschillende granen tegelijk konden gemalen worden of men maakte een combinatie met een schorswatermolen. Deze laatste maalde eikenschors waaruit men een chemische stof haalde die gebruikt werd bij het looien van huiden.
Sommige van deze getijdenwatermolens werden aan de monding van een beek geplaatst (bijvoorbeeld de Steils(ch)e Beek); hierdoor kon de bijkomende kracht van het afvloeiend water van de beek gebruikt worden.